Het kan verkeren
90
Zeven jaar geleden was het Bureau Stadsontwikkeling van de
gemeente Utrecht onder leiding van ir. J. A. Verhoef bezig
aan een structuurplan dat, hoewel nog niet officieel gepubli
ceerd en wettelijk vastgesteld, in hoofdlijnen al bekend genoeg
was om de gemoederen te verontrusten. De hoofdlijnen liepen
namelijk als dikke doorbraakslrepen, tweemaal noord-zuid
en vijf maal oost-west door de middeleeuwse plattegrond van
de Utrechtse binnenstad, waarvan de afmetingen niet meer
dan globaal joo x 1800 meter bedragen.
In Elseviers Weekblad van 8 oktober ig55 heb ik toen een
artikel over, of, beter gezegd: tegen een dergelijke verkeers-
oplossing gepubliceerd, hetgeen de aanleiding werd tot een
nogal pittige open-briefwisseling in „Het Centrum". Mijn op
ponent verweel mij ongebreidelde behoudzucht" en achtte
het volkomen juist dat het Utrechtse gemeentebestuur trachtte
in de bestaande binnenstad zoveel ruimte te scheppen dat aan
de verkeersbehoeften zou worden voldaan.
In een volgende brief werd ter verdediging van het doorbraak-
plan de opinie van de architect G. Rietveld geciteerd uit het
Bouwkundig Weekblad, van juni rg54 waarin deze schreef
verheugd te zijn „dat thans de kans geschapen is, dat oude
karakteristieke stadsgedeelten die door te lang uitstellen van
verkeersoplossingen dreigden te verdorren, weer in het levende
stadsbeeld zullen worden opgenomen"en, eveneens van de
heer Rietveld uit het Nieuw Utrechts Dagblad Als het gaat
om het levensbelang van een stad, moeten we iets kunnen los
laten, ook al zijn we eraan gehecht en al is het ons nog zo ver
trouwd geworden. Er zou geen geschiedenis van de stede-
bouw zijn als niet altijd door, het een voor het andere, de
oude voor de nieuwe situatie verdwijnen moest."
Enkele maanden later, op 1 december ig55 ontmoette ik de
heer Rietveld in een openbaar debat in de Statenzaal, georga
niseerd door het genootschap Kunstliefde. Hij sprak vóór het
openbreken, ik bleef er tegen, op grond van argumenten die
de lezers van Heemschut wel bekend zijn. Diezelfde avond
was in het Utrechtsch Nieuwsblad een uitvoerig interview
met ir. Verhoef te lezen waarin deze het weren van auto's uit
het centrum een doodvonnisvoor de binnenstad noemde, en
meende dat, wanneer zijn plan verworpen werd, de Oude
Gracht wel eens gedempt zou kunnen worden.
Het werd een bewogen avond. Niet omdat de heer Rietveld en
ik zoveel nieuws naar voren brachten, maar omdat wethouder
Derks tot ieders verbazing verklaarde het met beide inleiders
eens te zijn doch de in het Utrechtsch Nieuwsblad gepubliceerde
uitspraken van ir. Verhoef nadrukkelijk te desavoueren!
Er is sindsdien een harde strijd gestreden om het Utrechtse
stedeschoon. Het plan-Feuchtinger kwam ten tonele, ge
ïntroduceerd door dezelfde wethouder die de gemoederen in
de Statenzaal had willen sussen ten koste van een hoofdambte
naar. Het plan-Feuchtinger nam iets terug van de doorbraken,
maar gooide er een veel zwaardere schep vandalisme bovenop
met de voorgenomen singeldemping. „Onvermijdelijk"noemden
B. en W. hel. Het protest werd luid en algemeen. De heer
Rietveld begon de zaak nu toch iets anders te bekijken. In het
Nieuw Utrechts Dagblad geciteerd in de Tijd door Jan
Engelmangaf hij zijn mening: „De enige wezenlijke maat
regel om aan dit funeste plan te ontkomen, is de buitenwijken
van Utrecht zo aantrekkelijk te maken, dat bij wijze van
spreken de binnenstad enigszins leegloopt."
Hoe het ten slotte gegaan is met het vervolg óp het plan-
Feuchtinger kan men elders in dit Heemschutnummer lezen,
waar ir. Bardel die als raadslid en voorzitter vari Oud-Utrecht
nauw bij de strijd betrokken is geweest, verslag uitbrengt.
Wederom ligt een recent krantenknipselvoor mij met het
portret van de architect G. Rietveld, mijn. tegenstander van het
debat in de Statenzaal nu zeven jaar geleden, die toen pleitte
voor het scheppen van wijdere doorzichtenwaardoor mooie
maar slecht bezochte stadsdelen beter bereikbaar en in het ver
keer opgenomen worden.
Thans luidt de kop „Voor definitieve stadsplannen is tijd nu
niet rijp", en de tekst: „Het hedendaagse 'yerkeer mag mijns
inziens geen uitgangspunt zijn voor permanente stadsplannen.
Want de techniek heeft beslist nog niet zo'n eindstadium van
ontwikkeling bereikt, dat het laatste woord. Zóu kunnen zijn
dat een willekeurig persoon zich opblaast tol circa het 25-
voudige van zijn inhoud en zich dan met enig récht gevaarlijk
mag voortbewegen. Het gehele verkeer maakt een crisis door.
Daarom ben ik voor flexibele oplossingen.
Een oude stad kan nooit geschikt gemaakt wortlen voor modern
verkeer. Elke ruimte die voor verkeer is opengesteld, hoe goed
ook becijferd, vloeit direct vol. Dit vergropt dp perkeersmoeilijk-
heden. Beide Utrechtse verkeersplannen 'het plan-Feuch
tinger en het thans ingediende voorstel vind ik in principe
onjuist. Maar laat, als er niets meer aan te doen zou zijn,
het plan dat de weinige nog overgebleven stadskarakteristieken
het minst aantast, de voorkeur hebben. Beter lijkt het me alle
niet hoogst noodzakelijke binnenrijden van auto's te weren.
Deze maatregel zou ook moeten gelden voor alle Utrechtse
autobezitters behalve vrachtrijders, artsen, e.d.). Om dit te
kunnen doorvoeren zullen zoveel mogelijk buiten de stad
grote praktische parkeerruimtes gemaakt moeten worden. Van
het voorlopig vrijhouden van open ruimte tussen oude en nieuwe
stadsgedeelten kan men nooit spijt hebben.
Bevorder verder snel functionerend gerieflijk openbaar vervoer,
taxi's en bijvoorbeeld zeer veel kleine busjes, waarvan de ex
ploitatie gedeeltelijk bekostigd kan worden door het uitge
spaarde geld. Ik weet dat deze opmerkingen in dit stadium
vlak voor het raadsbesluit geen plan meer kunnen beïn
vloeden of voorlopig tot een plan met een ander uitgangspunt
kunnen leiden. Maar laten we vooral niet denken dat
we vooruitstrevend zijn door op verkeerde wijze nu
eens radicaal te doen."
Aldus G. Rietveld in september rg62. Het is altijd prettig
het na verloop van jaren toch eens te worden.
Geurt Brinkgreve.