63
en de intense gelukservaring van enkelen; twee onder
ling onvergelijkbare zaken die nooit op een recht
vaardige wijze tegen elkaar af te wegen zijn. Onwille
keurig wordt daarbij de recreatie als een soort con
sumptieartikel behandeld, waarvan productie en
distributie zo hoog mogelijk worden opgevoerd
uiteindelijk ten koste de recreatieobjecten zelf.
Men zal, om een bruikbaar uitgangspunt te vinden,
aan de andere kant moeten beginnen: bij de instand
houding en verbetering van de recreatiebiedende
streken en plaatsen. Dit dient voorop te staan als
eerste doel van een vooruitziend recreatiebeleid,
een beleid dat de sprookjeskip met de gouden eieren
goed verzorgt en niet aan ondervoeding en ader
latingen doet bezwijken.
Een zodanige aanpak betekent allerminst dat de
sociale en economische belangen achtergesteld wor
den, wèl echter dat het culturele inzicht centraal
wordt gesteld, in de eerste plaats als doel dat opzich-
zelf van de hoogste waarde is, maar ook omdat daar
door de belangen van alle groepen recreatiezoekers
en van de ondernemers in het vakantiebedrijf op de
lange baan op de beste en rechtvaardigste wijze wor
den gediend. Uiteraard betekent het voor de laatsten
ook een zekere beperking van hun winstmogelijk
heden; in feite is het echter een beperking van schade
lijke roofbouw. De maatregelen die zowel de Wiardi
Beckmanstichting als de Economisch-Technologische
Dienst in deze richting bepleiten zijn dan ook hoog
nodig.
Men zal echter óók een grote reserve moeten betrach
ten bij het uitbreiden van bungalowparken en tenten
kampen in kwetsbare natuurgebieden; voor de massa
recreatie, waarvan de schadelijke gevolgen bepaald
niet verdoezeld mogen worden, zijn eigen nieuwe
ruimten nodig. Dat zulks tot een verrijking van de
natuur kan leiden bewijst het Amsterdamse Bos, waar
de grote „trekpleisters": roeibaan, speel- en zonne
weiden etc., dicht bij de ingang liggen en de stilte
zoekers wat verderop het hunne krijgen, zelfs op zon
dagen. In deze richting zal nog véél moeten gebeuren;
dat daarvoor in Nederland tal van mogelijkheden aan
wezig zijn toont het inspirerende plan van de A.N.W.B.
voor een toeristische groene zone tussen Amsterdam en
Rotterdam.
Veel duidelijker nog tekent zich deze hiërarchie der
waarden af in de steden. Hierover zegt het rapport
„Behalve musea bezitten de drie westelijke provincies
vele andere monumenten van geschiedenis en kunstwaarbij te
denken valt aan monumentale gebouwen (kerken,
kastelen, raadhuizen, hofjes etc.) bouwwerken (stads
poorten, molens etc.) en gedenktekens. In een groot
aantal gevallen echter is de rijkdom van plaatsen en
steden aan deze monumenten nog te weinig bekend, te
slecht verzorgd of te zeer verspreid om vreemdelingen
in aanmerkelijke aantallen te trekken. Op elk van deze
punten zijn nog belangrijke verbeteringen aan te bren
gen zonder dat hierdoor direct voor een overmatige
belangstelling gevreesd behoeft te worden. Voor zover
de belangstelling te meten is blijkt dat in het bijzonder
de monumenten waarvan het bouwkundig aspect
prevaleert (monumentale kerkgebouwen b.v.) in toe
nemende mate bezocht worden." (blz. 63). En in de
samenvatting lezen wij (blz. n) „onder de attractie-
punten in de drie westelijke provincies zijn de musea
zeer talrijk. Van de 175 musea haalt echter minder dan
1/4 deel, 10.000 of meer bezoekers per jaar. Uit een
oogpunt van vreemdelingenverkeer bezien zou het
aanbeveling, verdienen deze en andere oude monu
menten van geschiedenis en kunst voor zover mogelijk
te concentreren. Aan die plaatsen en streken waar thans
reeds sprake is van een concentratie van deze monu
menten zou bij restauratie en conservering voorrang
verleend moeten worden." Veel meer kan men in deze
uitvoerige studie niet vinden over de functie van de
monumenten in het vreemdelingenverkeer, zelfs niet
in de afzonderlijke paragraaf over Amsterdam, waar
wel de grote zakelijke tentoonstellingen, de musea,
Artis, Schiphol en de rondvaarten vermeld worden,
maar niet datgene wat Amsterdam van andere hoofd
steden onderscheidt: het unieke karakter en de sfeer
van de binnenstad als geheel, en dat is toch iets waar
ook de gehaaste zakenman uit het buitenland die niet
aan museumbezoek of bezichtiging van kerkgebouwen
toekomt, een indruk van meeneemt. De samenstellers
van het rapport, gericht als zij zijn op de kwantiteit en
op de accommodaties, zien hier wel enkele bomen
(afzonderlijke monumentale gebouwen) maar niet het
bos (het stedelijke karakter). Wel begrijpen zij dat van
het Nederlandse landschap voor buitenlanders alleen
het strand en in beperkte mate de watersportgebieden
aantrekkelijk zijn bossen, heuvels en heiden vindt
men in alle Europese landen groter en indrukwekken
der maar de consequentie dat voor de ontwikke
ling van het economisch zo belangrijke buitenlandse
toeristenbezoek aan Nederland de bescherming van de
historische stadskernen de eerste, onmisbare voorwaar
de vormt, dat wordt nauwelijks aangeduid. Het moet
toch duidelijk zijn dat er onder de als monument be
schouwde gebouwen in Nederland maar weinige zijn
het Paleis 'op de Dam is er een van die individueel
even belangrijk van architectuur zijn als de kathedra
len, paleizen en kastelen in Frankrijk, Italië of Duits
land. Het bijzondere van de Nederlandse steden, van
Amsterdam in de eerste plaats, is de veelheid van ge
lijkwaardige fraaie woonhuizen die zich rondom de
enkele dominerende kerkelijke en wereldlijke monu
menten in een harmonische stedelijke aanleg voegen.
Voor Heemschutters is dat een sinds jaar en dag be
kend beginsel, voor de deskundigen op het gebied van
vreemdelingenverkeer blijkbaar nog niet. Des te meer
klemmen de opmerkingen in het rapport dat de rijkdom
aan monumenten te weinig bekend en te slecht ver
zorgd is en dat aan plaatsen die een concentratie van
monumenten bezitten, voorrang bij restauratie ver
leend zou moeten worden terwille van het vreem
delingenverkeer. Zelfs de samenstellers van dit rapport
die de recreatie primair economisch en sociaal bekijken
en de niet in bezoekcijfers of inkomsten berekenbare
(slot op pagina 76)