Voorschoten
51
Herinnering verfraait, zegt men. Het dorp Voor
schoten waar ik van mijn zevende tot mijn twintigste
jaar woonde, heeft voor mijn gevoel nooit zo héél
veel baat gehad van dit perspectivische tijdseffect.
Toen al, tussen de twee wereldoorlogen, maakte
Voorschoten op de voorbijganger meer de indruk een
stuk lintbebouwing te zijn dan een dorp met een
eigen karakter. Die lintbebouwing verbond Leiden
via de Vink met Voorschoten, en verder met Veur
en Leidschendam en dan begon in Voorburg al de
stedelijke sfeer van den Haag. Mooi was die strook
ter weerszij van de toen nog vrij rustige straatweg
en de baan van de blauwe tram niet. Vreemde huizen
rijen van omstreeks 1900, aangekleed met verblend-
stenen ornamentiek in Anker-bouwdoos-stijl wisselden
af met peuterige villa'tjes, met rommelige opslag- en
industrie-terreinen, en hier en daar een oude boerderij
of buitenplaats.
Zodra de bebouwing ophield brak als een verademing
de immense wijdheid van het Zuidhollandse polder
land open. Langzamerhand ontdekte ik dat er behalve
de steeds afwisselende schoonheid van de polder die
met elk seizoen een ander gezicht en een andere sfeer
heeft, ook in het dorp zelf allerlei mooie plekjes te
vinden waren. Als schooljongen heeft men niet direct
door waarom die malle, opgedirkte villa'tjes en rijtjes
huizen zo vervelend zijn, en waarom een oude boer
derij met stallen, hooiberg en geboomte zo'n aantrek
kelijk geheel vormt. Langer nog duurt het voor men
door het lelijke heen leert kijken, en de harmonische
grondvorm van een gebouw kan terugvinden onder
de verminkingen van erkers, slechte ramen en ver
keerde kleuren. Het is een ervaring die bij stukjes en
beetjes groeit en opgebouwd wordt uit vele terloopse
indrukken op wandelingen en uit lectuur. Zo herinner
ik mij eens een oud aardrijkskundeboekje in handen
gekregen te hebben het moet uit het midden van
de vorige eeuw geweest zijn waarin Voorschoten
beschreven werd als een „fraaij en lommerrijk dorp".
De toren van de N. H. Kerkuit rb 1540werd onlangs gerestaureerd.
Nagaand wat er destijds zo ongeveer geweest moest
zijn kwam ik tot de conclusie een voor mij toen
nogal verrassende conclusie dat het oudste deel
van het dorp ook verreweg het aardigste was, en dat
het nieuwere nu juist het onooglijke en vervelende
aangroeisel vormde dat de eerste indruk bepaalde.
Van vóór het boekje dateerden een aantal buiten
plaatsen, een enkele nog bewoond, de overigen ver
waarloosd, wat verspreide boerderijen die eertijds
eveneens buiten de bebouwde kom lagen, en dan in
het dorp zelf de omgeving van de N.H. Kerk, zelf
een ongelukkig bouwsel maar met een merkwaardige
gotische toren. Inderdaad, het kwam uit. De Voor
straat, eigenlijk een langwerpig plein evenwijdig aan
de verfomfaaide straatweg, beantwoordde aan de
beschrijving „fraaij en lommerrijk". Het mooist was
de Voorstraat tijdens de paardenmarkt. Langs de
huizen was druk gedoe van publiek en kramen, en
de paarden stonden ter weerszij onder de zware
bomen die lang geleden als berceau gesnoeid waren
geweest. In het midden drentelden de boeren en koop
lui, in leren jekkers en op geelgeschilderde klompen,
keurend en kijkend naar de dieren die heen en weer
moesten draven-. Het was een prachtig gezicht; de
glanzende paardenlijven onder het dichte gebladerte,-