Woordenvloed
Autovloed
en
48
Uit de stapel rapporten en nota's over verkeerspro
blemen komt een krantenknipseltje te voorschijn van
19 oktober 1961. „Tijdens zijn inleiding als forum
voorzitter op de Zuidhollandse verkeersdag zei de Com
missaris van de Koningin mr. J. Klaasesz onder meer
niet te begrijpen waarom automobilisten zo snel mop
peren als zij, na hun auto te hebben geparkeerd, een
paar honderd meter moeten lopen. „Als ze van vakan
tie terugkomen vertellen ze grote verhalen over lange
wandeltochten", zo betoogde hij, „maar ze zijn nog
niet aan het werk of een paar minuten lopen is al te
veel. Het zou voor onze ambtenaren en volksvertegen
woordigers een belangrijk winstpunt zijn", zo besloot
hij, „wanneer ze, voor ze aan hun dagtaak begon
nen, eerst een kwartier in de frisse lucht waren ge
weest.
Zo'n opmerking doet een mens deugd. Even breekt
het besef door, dat het gelijk een sneeuwbal door de
woordenmassa's om- en omgewentelde en steeds aan
groeiende parkeerprobleem helemaal zo belangrijk
niet is. Er wordt geen beginsel geraakt en geen levens
waarde gekwetst door dat kwartiertje lopen van mr.
Klaasesz. Geen mens zou erdoor in zijn bestaan wor
den bedreigd.
Maar de opwinding als men zijn wagen niet voor huis
en kantoordeur kwijt kan! Een opstopping van enkele
minuten brengt vele lieden er toe volkomen zinloos op
hun claxon te drukken en allen die in de omgeving
wonen en werken te hinderen op een manier die men
in ander verband sociaal-onaangepast pleegt te noe
men. Vanwaar die vreemde, neurotische reacties zodra
iemand achter het stuur zit?
„Er is een toestand ingetreden van verzwakten weer
stand tegen infectie en intoxicatie die met een dron
kenschap te vergelijken is. De geest wordt vermorst.
Het ruilmiddel der gedachte, het woord, daalt met
het voortschrijden der cultuur onvermijdelijk in
waarde. Het wordt in steeds matelozer quantiteit
steeds gemakkelijker verspreid. Met de waardeloos
heid van het gedrukte of gehoorde woord stijgt in
directe evenredigheid de onverschilligheid voor de
waarheid. Met het veld winnen van een irrationalis-
tische geesteshouding verwijdt zich, op elk gebied, de
i marge van het verkeerd begrijpen tot een breede zóne.
De ogenblikkelijke publiciteit, aangezet door mer-
rtCantiel-sensationele strekking, blaast een eenvoudig
verschil van standpunt op tot een nationale halluci
natie. Als asphalt- en benzinegeur boven de steden,
hangt over de wereld een wolk van woordenkraam".
Prof. Huizinga had bij het schrijven van deze passage
uit „In de schaduwen van morgen" andere verschijn
selen op het oog dan de toen, in 1935, nog niet acute
verkeers- en parkeermoeilijkheden. Maar als men de
wijd-uitgesponnen betogen doorleest waarin de rap
porteurs langs alle mogelijke en onmogelijke paden
tot de conclusie trachten te komen een conclusie
die door de irrationele geesteshouding ten opzichte j
van het autogebiuik en -misbruik als axioma wordt
vooropgesteld dat de automobilist, rijdend en par
kerend, zo min mogelijk en zo laat mogelijk beper
kingen mogen worden opgelegd, en als men bij de ge
meenteraadsverkiezingen in Amsterdam de borden
heeft gezien, met opschrift als „dempt overbodige
grachten" en „minder grachten, veiliger verkeer",
(alsof de onveiligheid minder zou zijn op de hoofd
verkeerswegen!), dan blijken Huizinga's woorden
treffend toepasselijk te zijn op de agitatie over en om
het rijden en parkeren in de binnensteden.
De kern van de zaak ligt niet in de statistieken en de
steeds achterhaalde prognoses over de groei van het
autopark, maar in de mentale houding der wegge
bruikers zelf; in het gemopper waarover mr. Klaasesz
sprak. Dat gemopper wordt ingepakt in de eindeloze
betogen over economische noodzakelijkheid. De vrees
voor het gemopper kan men vinden in de nota die de
Kamer van Koophandel aan B. en W. van Amsterdam
zond naar aanleiding van het rapport voor de com-
missie-Clerx over het parkeervraagstuk. Naar het
oordeel van de Kamer dient bij het treffen van voor
zieningen terzake onder meer als uitgangspunt te
worden aanvaard dat de maatregelen voor de stadsbe
woners zowel als voor vreemdelingen, dus voor alle
groepen weggebruikers, psychologisch aanvaardbaar
dienen te zijn. Met het oog daarop mogen zij niet
te abrupt weiden ingevoerd en niet te rigoureus van
aard zijn. Dat klinkt hooggeleerd. Maar wat is voor
alle groepen weggebruikers psychologisch aanvaard
baar? Voor de wegpiraten een helaas nogal ge
ruchtmakende groep verkeersdeelnemers is het
verschijnsel politie psychologisch onaanvaardbaar,
voor de langparkeerder die de plaats voor zijn huis-
en zijn kantoordeur als een feodaal recht beschouwt,
is de buurman die een minuut eerder arriveerde
psychologisch onaanvaardbaar, voor het expeditie
bedrijf dat met opleggers door een oude stadskern
heen wil, zijn monumenten, grachten en smalle stra
ten psychologisch onaanvaardbaar; kortom, er is
geen groep weggebruikers die niet op de een of de
andere wijze profiteert van de huidige chaos en daar
om, zodra hiertegen iets gezegd of gedaan wordt,