Het halve werk of half werk
Boekbespreking
36
In dit Heemschutnummer komen verschillende vraag
stukken naar voren in verband met de zorg voor de
kleine" monumenten, in hoofdzaak de woonhuizen.
Dat deze zaak de Bond Heemschut al sinds vele jaren
intensief bezighoudt, kan als bekend gelden. Zou
immers het nationale bezit aan architectonisch
waardevolle oude woonhuizen in aantal en kwaliteit
nog verder achteruitgaan dan is het met de schoon
heid onzer steden afgelopen.
Wanneer men terugziet op hetgeen in dit opzicht
na de oorlog werd bereikt, dan is er reden tot enige
voldoening. Daar is de ontwikkeling der gemeente
lijke diensten voor Monumentenzorg, die in Amster
dam, Amersfoort, Utrecht, Haarlem en elders reeds
tal van geslaagde woonhuisrestauraties tot stand
brachten. Men kan eveneens wijzen op de toenemende
belangstelling in de particuliere sector, van individuele
eigenaars die er soms aanzienlijke bedragen voor
over hebben om hun bezit weer een verfraaiing van
het stadsbeeld te doen zijn, en op de activiteit van
instellingen die zich hierop toeleggen, in de eerste
plaats „Hendrick de Keyser", in de laatste jaren ook
de Maatschappij tot Stadsherstel en de Stichting
Diogenes. Er is ontegenzeglijk vooruitgang. Men zou,
voldaan kunnen zeggen: een goed begin is het halve
werk. De tijd is voorbij dat de publieke opinie de
oude huizen, die de Nederlandse steden hun bijzon
dere bekoring verlenen, zonder meer als slooprijp
beschouwt, wanneer deze op een bepaald moment
verouderd in het gebruik, onpractisch en bouwvallig
blijken te zijn. De gedachte dat dergelijke huizen een
grondige herstelbeurt waard zijn, en dan weer kunnen
herleven als zeer bruikbare sfeervolle woningen, al
dan niet met bijbehorende kantoor- of praktijkruimte,
wint allerwege veld.
Vaak is het echter zo dat de moeilijkheden eerst goed
zichtbaar worden als er enig terrein is gewonnen.
Dan blijkt hoe taai en wijdvertakt de weerstanden
zijn, en dan wordt het ook duidelijk dat er méér en
veelzijdiger krachten nodig zijn om het werk te vol
brengen.
Elders in dit nummer is erop gewezen dat het woon
huisherstel in de stadskernen op het bestuurlijke plan
moet loskomen uit het isolement een exclusieve O.K.
en W. aangelegenheid te zijn, zoals de musea of de
gymnasia, en geïntegreerd dient te worden in een
stedebouwkundig reconstructiebeleid tezamen met
de zorg voor de volkshuisvesting en de verkeersvoor-
zieningen. De strijd speelt zich echter altijd op twee
niveau's af: het bestuurlijke en het particuliere. De
meest perfecte wettelijke regeling en het beste ambte
lijke apparaat brengen bitter weinig tot stand wanneer
zij niet „pakken" in gelijkgerichte particuliere initia
tieven, en gedragen worden door begrip en medewer
king van de burgerij en vice versa: de prachtigste
initiatieven uit de burgerij kunnen doodlopen in
ambtelijke bureaucratie. Bestaat er dus een weer
stand in verouderde, geïsoleerd geziene routines van
verkeersvoorzieningen (plan-Feuchtinger!) en krot-
opruimingsplannen, dan is deze nog veel groter en
gecompliceerder in het particuliere vlak. Om een
voorbeeld te noemen: de bedrijfsvestiging in de
binnensteden. Men kan na grondig onderzoek sche
ma's opstellen van bedrijven die wèl en bedrijven die
niet in een binnenstad thuishoren, en terzake overeen
stemming bereiken tussen de gemeentelijke overheid
en de economische organisaties. Men kan door een
gericht beleid van uitgifte van industrieterreinen de
verplaatsing van sommige bedrijven bevorderen.
Hierbij geldt dan altijd dat het alleen de best geleide
en meest kapitaalkrachtige bedrijven zijn die van de
geboden faciliteiten gebruik kunnen maken.
Het ware struisvogelpolitiek over het hoofd te zien
dat de meest voor de hand liggende bestemming der
vrijkomende binnenstadspanden is dat een ander
bedrijf van minder allooi en minder hoge eisen zich
in de altijd min of meer uitgewoonde ruimten vestigt.
Het resultaat is verdere degeneratie der bebouwing,
en daardoor worden de aspirant-bewoners die nieuw
leven in de binnenstad moeten brengen, afgeschrikt
en met reden. Want het is geen genoegen naast
een voddensorteerderij of iets dergelijks te wonen.
De wapenen die de overheid heeft om zodanige ont
wikkelingen te beletten, zijn zwak en onsamenhangend.
Een consciëntieus bestuurder is daarbij nog bezorgd
om zich niet schuldig te maken aan „detournement
de pouvoir", het toepassen van machtsmiddelen voor
een doel dat niet geheel strookt met het doel waarvoor
de wetgever deze machtsmiddelen vaststelde. Dit
voorbeeld van de apert schadelijke bedrijfsvestigingen
en -uitbreidingen toont aan welk een enorm werk
er nog te doen is vóór de wettelijke regelingen en de
bestuurspraktijk gecoördineerd gericht zijn op het
binnenstadsherstel. Het toont bovendien aan dat er
op het particuliere vlak naast de bestaande, nieuwe
krachten gemobiliseerd moeten worden; uit het
bedrijfsleven, de woningbouwverenigingen, het cul
turele leven en het vreemdelingenverkeer, om een
doeltreffend samenspel met de overheid te bereiken.
Anders blijft het goede begin maar half werk. G. B.
„Zomaar wat zwerven", door Bert GarthofT, met
pentekeningen van Peter van Straaten.
Velen van onze leden zullen ongetwijfeld luisteren
naar het interessante radioprogramma „weer of
geen weer" van Bert GarthofT.
Van zijn hand nu is een zeer lezenswaardig en boeifend
boek verschenen, getiteld: „Zomaar wat zwerven".
Het leert ons, hoe wij de stilte in ons land, dat zo
dicht bebouwd is en daardoor vol rumoer, kunnen
ontdekken. Het confronteert ons met het probleem
van de recreatie, waaraan meer behoefte is ontstaan,
juist nu er aan de diverse ruilverkavelingen en indus-