35
herstelwerkzaamheden kunnen verstrekt worden door
allerlei lichamen. Door welk orgaan de subsidie wordt
verstrekt is principieel van geen enkele betekenis, even
min als de grootte. Ongetwijfeld moeten wij dergelijke
subsidies beschouwen als negatieve onkosten, die dus
als zodanig in mindering behoren te komen- op de wer
kelijk gemaakte kosten. Het grote probleem hierbij is
dat men vaak een gedeelte van een restauratie ge
subsidieerd krijgt; dat men daarnaast nog andere
werkzaamheden laat verrichten, terwijl een exacte
splitsing van de kosten veel moeilijkheden oplevert, zo
al niet onmogelijk is; dat men subsidie toegezegd krijgt
van diverse zijden; dat deze subsidies in de loop van
een aantal jaren binnenkomen, hetgeen soms vrij lang
kan duren; dat men de aannemer van de restauratie
in verband met de langdurende werkzaamheden in
étappes, vaak in achtereenvolgende jaren gelegen,
betaalt. Dit gehele complex van feiten levert fiscaal
zoveel moeilijkheden op dat men indien een grote
restauratie te wachten staat, met daarnaast een aantal,
min of meer gecompliceerde subsidieregelingen van
overheids- en/of particuliere instanties, er verstandig
toe doet te trachten met de fiscus tot een compromis
te geraken, waarbij men moet proberen een zoveel
mogelijk voor beide partijen bevredigende oplossing te
benaderen.
B.v. iemand besluit tot restauratie van een deel van
zijn huis n.1. de gevel. Hij ontvangt toezegging voor
subsidie, in totaal voor een bedrag groot f x. Daar
naast laat hij nog wat gewoon onderhoudsschilderwerk
uitvoeren. De aannemer, ook van het schilderwerk,
begroot de totale kosten op y. Voorts wordt aange
nomen dat de restauratie wel enige jaren in beslag zal
nemen. De aannemer dient b.v. om de zes maanden
een rekening in. De subsidies worden langzaam en
onregelmatig ontvangen b.v. de eerste ad l/10x na
één jaar, f 3/1 Ox na twee jaar, f 1/1 Ox na driejaar etc.
Aangezien de aannemer wel regelmatig wordt betaald
zou men dus een merkwaardig en zeer onregel
matig verloop te zien krijgen, indien men alleen
rekening zou houden met de betaalde en ontvangen
bedragen in één jaar, waarbij nog grote administra
tieve toerekeningsmoeilijkheden zouden komen. Als
x nu 2/3 y bedraagt, dan zou men kunnen overeen
komen dat de te ontvangen subsidies bij de bepaling
van het inkomen buiten beschouwing zullen blijven,
waartegenover de totaal kosten slechts 1 /3 gedeelte op
het inkomen in mindering zal kunnen worden gebracht.
Voor één van beide partijen kan dit natuurlijk een
nadelig verschil opleveren, hetgeen echter door zo
nauwkeurig mogelijke ramingen tot het redelijke be
perkt kan worden. Beide partijen kunnen bij een der
gelijk compromis welvaren, gezien de moeilijkheid of
onmogelijkheid van exacte berekening. Vaste richt
lijnen zijn ook hier niet te geven; men zal geval voor
geval op eigen merites moeten beoordelen.
Het ontvangen van subsidies, kan uiteraard zowel in
de privésfeer, als in de bedrijfssfeer spelen. Ter ver
duidelijking nog enige jurisprudentie, waaruit de me
ning van de rechterlijke macht hierover blijkt.
De H.R. in B. 8393: Afschrijving is alleen toegestaan op
dat gedeelte van de bouwkosten, dat uit het vermogen
van de belastingplichtige is voortgekomen, vermits de
subsidie (in casu verleend door het Nationaal Steun
comité), die dus dient om hem van een deel van de
stichtingskosten te ontlasten en hem zodoende te vrij
waren tegen een vermogensnadeel, dat het gevolg zou
zijn van de bouw en de verhuur, niet tot de aanschaf-
fingskosten gerekend kan worden.
In een ander geval stelde de belanghebbende dat de
kostprijs voor hem bedroeg de stichtingskosten minus
een na tien jaar te verwachten subsidie. Daarop ba
seerde hij zijn afschrijving en daarnaast activeerde
hij de te verwachten subsidie, die hij ieder jaar wilde
herschatten om vervolgens de voor- en nadelen van
deze herwaardering ten laste van de verschillende
jaren te brengen. Dit nu kwam volgens de inspecteur
in strijd met het goed koopmansgebruik, want op deze
wijze werd volgens hem de kostprijs niet meer be
paald door stichtingskosten minus subsidie. Het Hof
echter meende dat goed koopmansgebruik niet ver
bood om de stichtingskosten terstond met de te ver
wachten subsidie, dus het geschatte bedrag, te ver
minderen en dan op het restant de jaarlijkse afschrij
ving toe te passen. De inspecteur betoogde dat er z.i.
wel degelijk strijd was aangezien een wijziging in de
waardering een wijziging van de kostprijs ten gevolge
had. Volgens het Hof hoefde echter op een aanvanke
lijke berekening van de kostprijs niet te worden terug
gekomen, (aangenomen dat de subsidie reëel was
geschat), als later de waardering van de aanspraak
op subsidie een verandering moet ondergaan.
Terzijde moet worden opgemerkt dat aangezien sub
sidies niet tot de aanschaffingskosten kunnen worden
gerekend, voor de investeringsaftrek voor het bedrag
van de subsidies geen verplichtingen kunnen worden
geacht te zijn aangegaan of voortbrengingskosten tc
zijn gemaakt, zodat dus voor dat bedrag geen aan
spraak op investeringsaftrek kan worden gemaakt.
In het voorgaande is dus duidelijk gebleken dat ge
maakte kosten veelal in mindering komen op het in
komen. Tevens zal nu duidelijk zijn dat enige fiscale
planning op dit gebied tot aanzienlijke belastingvoor
delen kan leiden. Dat naast de onderhoudsplicht, die
het B.W. op de verhuurder legt en welke gedachte wij
ook door zien werken in andere regelingen b.v. het
niet toestaan van verhoging van huren als het verwaar
loosde panden betreft, wij eigenlijk ook kunnen spre
ken van een „onderhoudsrecht", n.1. de premie in de
Vorm van vermindering van het belastbaar inkomen
met het bedrag van het onderhoud. Hierdoor draagt
ook de fiscus zijn.steentje bij om te voorkomen dat veel
stedebouwkundig en architectonisch schoons verloren
gaat.
Amsterdam, maart 1962. Mr. B. T. Verhoeven
1) B. Beslissingen in belastingzaken (vóór 1952).
2) B. N. B. Beslissingen Nederlandse Belastingrechtspraak
(na 1952).