De Maatschappij Arti et Amicitiae
Heemschuts leden presenteren zich XIX
Over het algemeen houden de gewone leden van de
Bond Heemschut overheidsinstanties buiten be
schouwing latend zich veel bezig met het verleden.
Historische belangstelling is de motor van allerlei
verenigingen die zich bij Heemschut hebben aan
gesloten. Naast hen hoorden echter in dit verband
de kunstenaarsverenigingen te staan, met name die
van de beeldende kunstenaars. Voor hen is immers
het karakter van de wereld rondom en de schoon
heid van stad en land, een onmisbare levenswaarde,
vaak een voorwaarde om te kunnen werken.
Tot de eerste leden van Heemschut behoorde dan
ook de Maatschappij Arti et Amicitiae, de oudste
kunstenaarsvereniging van Amsterdam.
De oprichting' van Arti voert ons naar de Camera
Obscura-tijd. In een rapport hierover dat enkele
tientallen jaren later op grond van documenten een
ooggetuigenverklaringen werd opgesteld, lezen wij
„Onder den invloed van oude vooroordeelen, mis
schien het gevolg van traditiën over de lossere zeden
van sommige geniën, werd de kunstenaar met wei
nig achting behandeld, en hoe vreemd het ons, die
betere tijden beleven, moge toeschijnen, de kunste
naar werd steeds gehouden, als onbevoegd en on
bekwaam in kunstzaken te bestieren en te oordelen.
Dit was de geest des tijds en menige liefhebber en
voorstander der kunst handelde met de beste be
doelingen en dacht billijk te zijn wanneer hij over-
heersching in stede van bescherming liet treden.
Eene omstandigheid, waarvan de schuld gedeeltelijk
bij de kunstenaars zeiven berustte, werkte nog mede
om den toestand te verergeren. Deze omstandigheid
was hunne onderlinge verdeeldheid.
Het was in den nazomer van het jaar 1839. De sedert
een jaar opgerigte Maatschappij Natura Artis
Magistra gaf op den 9den September feesten ter in
wijding harer eerste voltooide gebouwen. De tuinen,
die toen nog in den door de Middellaan en Plan-
taadje Prinsengracht gevormden regthoek beperkt
werden, waren wel vervuld door de feestvierenden,
waarbij talrijke genoodigden zich hadden gevoegd;
het schoone weder, het nieuwe van zulk een inrig-
ting, de uitgesprokene feestrede, in één woord, alles
werkte mede tot geestdrift en opgetogenheid. Onder
de genodigden waren ook de Heeren M. G. Tetar
van Elven, Architect, A. B. B. Taurel, Graveur, en
A. Kruseman, Schilder, alle drie Leden van het
Bestuur der Koninklijke Academie van Beeldende
Kunsten ter dezer stede en Direkteuren in de door
hen beoefende vakken aan genoemde instelling.
Was het nu het gevolg van vroegere overwegingen
of wel alleen de vervoering van het oogenblik die
den Heer M. G. Tetar van Elven deed spreken? Om
het even, hij deelde zijnen ambtgenoot de gedachte
mede, dat ook de kunstenaars zich aldus moesten
vereenigen om voor de kunst te doen, wat hier voor
de Wetenschap gedaan werd. Met warmte ontvouw
de hij zijne gedachte, die geheel door den Heer
Taurel werd beaamd
Men ziet het tafreel voor zich: de heren in lange
getailleerde jassen en hoge hoeden, de dames in
wijde japonnen vol strikken en linten. Ondanks de
gezapigheid van de tijd pakten de initiatiefnemers
waarbij zich de beeldhouwer Royer en de schil
der Pieneman voegden, eveneens Direkteuren der
Academie de zaak ernstig aan: op 3 Dec. 1839
had de oprichtingsvergadering plaats in het lokaal
„De Karsenboon" in de Kalverstraat, in aanwezig
heid van 20 kunstenaars; voor een vergadering van
meer dan 20 personen was toen een goedkeuring
des konings nodig. Enkele maanden later kwam het
café „Grand Salon" aan het Rokin, samen met het
belendende hoekhuis Rokin-Spui, genaamd het
„Wapen van Utrecht" en een van achteren aangren
zend huis aan de Kalverstraat in de veiling. Het
bestuur van Arti waagde de sprong naar een eigen
verenigingsgebouw: bij besloten inschrijving onder
leden en belangstellenden werd de koopsom als
lening bijeengebracht. Op 1 Jan. 1842 telde de
Maatschappij reeds 36 gewone leden en 76 buiten
leden (kunstenaars die buiten Amsterdam woon
den) benevens 398 kunstlievende leden, belang
stellenden dus die toegang hadden tot de sociëteit
en de tentoonstellingen, terwijl de koning het be
schermheerschap had aanvaard.
Een der eerste daden van de Maatschappij was de
instelling van een Fonds voor weduwen en wezen,
dat door giften, verlotingen en opbrengsten uit de
exposities in de loop der jaren tot een aanzienlijk
98
De kunstzaal in Arti et Amicitiaehonderd jaar geleden.