te worden. In de oude geuzenstad werd nieuw leven geblazen doch naast deze „kunstmatige" injecties bleef de allernoodzakelijkste, die van een bevolkings aanwas, achterwege. Integendeel: het inwoneraantal nam eerder af! Maar de naoorlogse welvaart laat zich ook in Brielle niet onbetuigd, gezien de geweldige uitbrei ding en radicale modernisering der winkelbedrijven. Over enkele maanden zal de gerestaureerde Sint- Catharinakerk wederom in gebruik worden geno men. Hiermede zal het eindpunt worden bereikt van een restauratie, welke tien jaar geleden een aanvang nam. Iedereen, zelfs de Briellenaar, is van mening, dat deze restauratie wel op een zeer bijzon dere wijze de Grote Kerk in haar vroegere luister heeft teruggebracht. De rijksdienst voor de Monu mentenzorg kan op een prachtig werkstuk terugzien. Tevens zal deze ingebruikneming het slot betekenen van een kostbare restauratieactie, onder burgemees ter Van Sleen ingezet. In dit verband kan, met het oog op het bedrag dat deze kerkrestauratie heeft gekost (meer dan twee millioen)de vraag worden gesteld of het eigenlijk wel verantwoord is, dat in een plaats te besteden, waar het allergrootste ge deelte van de bevolking, dus ook van de raad, in feite tegenover het begrip monument een nogal uitgesproken afkeer koestert. Doch van deze zijde zal men onmiddellijk als tegenargument lanceren: „ja maar de Sint-Catharinakerk is een historisch monu ment". Hier zijn wij de kern van het probleem genaderd, dat zich in de Brielse gemeenschap begint te open baren, namelijk: hoe staat men hier tegenover het begrip „monument"? Daar is allereerst een belangenvereniging van mid denstanders welke zich tot doel heeft gesteld om, met het oog op de toekomstige uitbreiding van Brielle (ten zuiden van de stad is in de polder Rug- ge een nieuw Brielle geprojecteerd, dat binnen tien jaren zeker meer dan 6000 mensen zal moeten be vatten: plan-Rugge)de „binnenstad" zoveel moge lijk tot winkelcentrum te bestemmen. Op de nieuwe stadskaarten zijn dan ook de Voor straat en de Nobelstraat uitsluitend als een soort „Kalverstraat" of „Lijnbaan" geprojecteerd. Het behoeft nauwelijks enig betoog, dat onder deze ge lederen weinig waardering voor monumenten te vinden is. Doch aan de andere kant is er de veront rusting bij hen, die deze plannen toch wel te radi caal, te strak omlijnd en te glazig vinden. Het zijn de enkelingen, die, aangemoedigd door een plotseling ontwaakte monumentencommissie, de strijd aangebonden hebben tegen iedereen die het stadsschoon van Brielle bedreigt. Hier tussenin lig gen de belangen van het brielse gemeentebestuur, sedert 1941 geleid en geadviseerd door het Instituut Stad en Landschap, dat doorgaans te passief de moderniseringsrage heeft geduld en zich nimmer geïnteresseerd heeft getoond voor het behoud van het karakter der stad. Dit instituut heeft de afstui tende verbouwingen op het monumentale Maarland getolereerd, zonder dat het „wee u" van de tot haar beschikking staande monumentencommissie werd gehoord, erger nog, het heeft zich accoord verklaard met de sloopvergunningen welke het stadsbeeld ern stig schonden, en de weg vrijgeven aan het grillige potlood van sommige bouwkundige grootheden ter plaatse. Kritiek op deze gang van zaken heeft ertoe geleid, dat de plaatselijke monumentencommissie een her ziene monumentenlijst heeft samengesteld, welke als leidraad zal dienen voor iedere verbouwing in de binnenstad. Ofschoon zij zich bewust is, dat hier mede niet alle architectonische verbrokkeling kan worden tegengegaan, meent zij op deze wijze toch de verschillende stadsgezichten voldoende te hebben beschermd. Voorts hebben enkele schermutselingen tot resultaat gehad, dat in het vervolg de monumentencommissie bij iedere verbouwing zal worden gehoord en haar adviezen zullen worden overwogen. Tenslotte kan als winstpunt worden beschouwd de instelling van een restauratiepotje, waaruit juist met de bescherming van de kleine monumenten of verbetering' van „het stadsgezicht" daadwerkelijk een aanvang kan worden gemaakt. Het wachten op een officiële bekrachtiging van G. S. inzake een der gelijke sympathieke subsidiëring laat tergend lang op zich wachten. Een en ander neemt niet weg, dat een ieder, die het typische brielse stadsbeeld weet te waarderen, met zorg vervuld is voor de toekomst van „het gewone halsgeveltje", voor „het gewone doorkijkje", voor „het stukje groen, schilderachtig tussen de huizen over de muren omhoogstekend"; kortom bezorgd is voor Brielle als „monument". Deze zorg is niet alleen gewekt door de vooruit strevende middenstand, die maar niet begrijpen wil, wat het voor de mens anno 2000 zal betekenen „iets origineels Briels" te zien, doch meer nog door het besluit, in de vergadering van 30 augustus door de raad genomen, om 20.000 gulden ter beschikking te stellen teneinde een saneringsplan te laten op stellen Zonder te veel op dit saneringsplan vooruit te lopen, is zeer zeker de vraag gerechtvaardigd of dit plan slechts gebaseerd zal zijn op het meergenoemde uit breidingsplan Rugge. Waar het niet onwaarschijn lijk is, dat de nieuwe stad de oude stad in omvang zal overtreffen (er is nota bene een politiebureau buiten de oude stad geprojecteerd!) is de verwach ting niet ongegrond dat, alle bemoeiingen van een brielse middenstand ten spijt, de binnenstad niet de verhoopte functie zal gaan vervullen; sterker nog: dat de binnenstad op de duur onbewoonbaar zal worden en leeg lopen. Nu moet men den Briel en dus ook het sanerings plan in de juiste verhouding zien. Er hoeft niet zo 92

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschut - Tijdschrift 1924-2022 | 1961 | | pagina 18