Den Briel
en haar zorg voor monumenten
gedurende de laatste honderd jaar
Voor velen in den lande heeft de naam Den Briel
een klank, die zwaar gezwollen is door een overmaat
aan historische fantasie. Het is dan ook niet te ver
wonderen, dat menigeen die deze oude geuzenstad
eens nader gaat verkennen, zich al heel. gauw de
uitroep laat ontvallen: „Is dat nu de plaats, eer
tijds ingenomen door de Watergeuzen? Waar valt
nog iets terug te vinden van wat eens onze kinder
lijke fantasie tijdens de geschiedenislessen zo buiten
gemeen wist te prikkelen?"
Dit zijn zo doorgaans de indrukken die men, Brielle
binnen komende, ondergaat. Een mengeling van
verbazing, enthousiasme en teleurstelling. Wel
wordt men dadelijk gecharmeerd door het groen der
wallen, het verrassende schouwspel van de toren
der Sint-Cathaririakerk en het intieme marktplein
met zijn doorkijkjes.
Doch ergens blijft er een ontevreden gevoel voort-
knagen aan de ongetwijfeld te hoog gestelde ver
wachtingen.
Brielle anno 1961 is een stad(je) in de randstad
Holland, waar tot voor kort het inwoneraantal nage
noeg hetzelfde bleef, zoals het eigenlijk eeuwenlang
geweest-is; een getal, schommelende rondom dè vier
duizend. De hoofdstraten leveren overdag hetzelfde
beeld op als- alle stadscentra: auto's geparkeerd in
lange rijen, dit natuurlijk tot groot ongerief van de
winkelende wandelaar, evenals voor de wandelende
toerist. Want dat er in Brielle toch iets valt te zien
blijkt uit de steeds groter wordende stroom van foto
graferende vreemdelingen. Of komt het misschien
door de verontrustende woorden, welke de heer
Egeraat in zijn autoreisboek over Brielle schreef:
„Wie deze stad wil bezoeken en nog iets van het
oude wil zien, moet er wel heel snel bij zijn, want
over een paar jaar valt er niets meer te zien van dat
gene, luat er thans nog aan bezienswaardigs is."
Ds. J. Craandijk wist in 188S in zijn Wandelingen
door Nederland over den Briel echter nog het vol
gende te vertellen: „De dagen van haar bloei zijn
lang voorbij, maar het is nog een nette, niet onwel
varende stad, die niet de indruk geeft van verlaten
heid en verval. Het rneest zou de omtrek van de
groote kerk dien pijnlijken indruk te weeg brengen.
Elders zijn het lange grachten en straten, waar de
huizen aaneengesloten staan. Weinig woningen zijn
onbewoond, de meesten zijn goed onderhouden.
Niet onaanzienlijk is het getal groote en deftige
gevels. Lange tuinmuren, uitgestrekte moeshoven
enboomgaarden midden in de stad verdachte
tekenen van voormalige grootheid vindenwij
hier niet. Alleen bij de kerk, die tamelijk' in een
uithoek gebouwd is, worden zij aangetroffen. Dit ge
deelte was trouwens nooit dicht bebouwd. Daar
87
Ondanks vele verminkingen heeft hei
Maarland nog een grote bekoring.