Stad en anti-stad Men zou het in de voortdurende zorg om het vege lijf te redden veiligheidshalve soms liever vergeten, maar toch is de straat niet het uitsluitend domein van de auto's en „verkeer" betekent in de eerste plaats omgang van mensen met elkaar en niet alleen de stroom particuliere motorvoertuigen. Vandaar dat wij met instemming in het blad „Nederlands Transport" (orgaan van de Kon. Ned. Ver. van Transportondernemingen, jan. 1961) lazen dat een Amerikaans expert, ir. Blumenfeld uit Toronto, uit eenzette hoe „de huidige situatie in Noord Amerika, waar de bevolking als gevolg van de onmogelijke verkeer toestanden de stadscentra begint te verlaten, een keerpunt wordt in de geschiedenis van het stads verkeer, daar men thans in verscheidene steden doende is met of voorbereidingen treft voor voor zieningen op het gebied van het openbaar vervoer. Het trekt daarbij de aandacht dat er vooral be langstelling bestaat voor railvervoerHet heeft er dan ook alle schijn van dat het openbare vervoer in de V.S. en Canada aan het begin staat van een „renaissance". Men ziet wel in dat het in de steden zonder goed openbaar vervoer niet meer mogelijk is de vervoerbehoefte op doeltreffende wijze op te vangen." En uit Haarlem komt het berichtje in „Bouw" van 11 maart: „De voetganger heeft op het ogenblik op de zaterdagmiddagen het rijk alleen in twee drukke winkelstraten: de grote Houtstraat en de Anegang, die dan voor alle rijverkeer zijn gesloten. De eerste ervaringen met deze proefneming blijken wel gun stig. Van een landelijke primeur is hier natuurlijk geen sprake; in tal van steden gaat men behoedzaam in de richting van vrijwel of geheel verkeerloze cen trumgedeelten. Maar het feit dat enkele tientallen winkeliers aan de grote Houtstraat mede op deze periodieke verkeersverbanning hebben aangedron gen, is wel opvallend. Elders hebben middenstan ders wel eens een ander standpunt ingenomen." Deze nieuwtjes van de straat zijn veelzeggend. Men zoekt naar maatregelen om de stedelijke centra weer bereikbaar en begaanbaar te maken en dat kan al leen door aan het misbruik van de weg door de „zelfzuchtige personenauto", stilstaand en rijdend, paal en perk te stellen en door betere mogelijkhe den te scheppen voor het openbaar vervoer en de voetganger! Wij zijn nog niet toe aan het afsluiten van binnensteden als laatste uitweg om aan de autoverstopping te ontkomen, zo is van verschillen de kanten bij de behandeling van de begroting voor verkeer en waterstaat betoogd. Maar de weg voor beperking van de parkeerduur wordt nu eindelijk binnen afzienbare tijd geopend en daarvoor zullen ter beoordeling van de gemeentebesturen zowel parkeermeters als parkeerschijven kunnen worden gebruikt. Ook dat is een potentieel winstpunt; op het bijzonder ontsierende effect dat parkeerme ters in een fraai stadsbeeld hebben wordt elders in dit nummer gewezen. Nu zal het tenminste mogelijk worden dat gemeentebesturen eerst de onschadelijke en zoveel minder kostbare parkeerschijven gaan toe passen. Toch is de huidige controverse tussen schijf-partij en meter-partij niet meer dan een episode van een overgangstoestand. Het eigenlijke vraagstuk dat nog steeds met woordenrijke struisvogelpolitiek om zeild wordt ligt elders: in hoeverre is het gebruik dat de autobezitters van het straatoppervlak in de binnensteden maken, uit een oogpunt van algemeen belang verantwoord? Een verslag van verkeersonder- zoekingen in de Verenigde Staten (geciteerd is „Bouw" van 1 april 1961) zegt hieromtrent: „Gedu rende de middaguren van een normale dag in het zakencentrum van een gewone stad, staat 90% van de aldaar aanwezige auto's op de straat of elders ge parkeerd en slechts 10% rijdt. Van die 10% rijdt dan een derde deel alleen maar om een parkeer plaats op te zoeken." De redactie van „Bouw" te kent hierbij aan: „Uit deze gegevens volgt dus, dat slechts ongeveer 7% van de zich in een stadscentrum bevindende auto's werkelijk efficiënt in gebruik is, voorzover dan althans het rijden van personen auto's voor hoeveel daarvan? op zichzelf eco nomisch of anderszins nuttig gemotiveerd te achten zou zijn. Indien openbare vervoerbedrijven op een dergelijke verkwistende wijze met hun vervoermid delen zouden omspringen en dan bovendien ertoe zouden bijdragen om met hun buiten gebruik zijnde voertuigen het verkeer te belemmeren en de steden te verstikken, zou een ieder en waarschijnlijk juist óók de automobilisten luid protesteren." Wij wil len in dit verband nog even verwijzen naar het vraaggesprek met de burgemeester van Zandvoort dat in ons nummer van oktober 1959 (blz. 82-83) werd gepubliceerd), waarin Mr. van Fenema de me ning uitte: „de uitdrukking 'onaanvaardbaar' is ten opzichte van de huidige verkeersgewoonten in de binnensteden nog maar een zwak eufemisme. De situatie tart elke beschrijving. Latere generaties zul len niet kunnen begrijpen hoe wij in deze gevaar lijke en stinkende chaos hebben kunnen leven, en, het gekst van al, hoe het kwam dat het publiek dit heeft geslikt." Dit laatste vooral is een treffende op merking. Men leze de beschrijvingen van de grote steden in de middeleeuwen: mesthopen en loslo pende varkens op straat, geen riolering, bedelarij overdag en bandietendom in het duister, een ge vaarlijke en stinkende chaos Daar is een eind aan gekomen; de Nederlandse ste den hadden in de 17e eeuw al een reputatie van orde en zindelijkheid op straat. De stedelijke ge meenschap vormde zeker hier te lande het zwaarte punt van het economische en culturele leven; het was een algemeen belang van de eerste orde dat men daar goed kon wonen, werken en met elkaar verkeren. Dat is ook nu een algemeen belang. En in dit verband moeten wij ons wel duidelijk realiseren 77

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschut - Tijdschrift 1924-2022 | 1961 | | pagina 27