vrouwen en Vrouwenclub „Midden-Beemster"; dat voorts de gemeenteraad van Beemster hiertegen in een
motie van 19 januari 1960 bezwaar heeft gemaakt; dat bovendien de Kerkeraad der Nederlands Hervorm
de Gemeente, de Wereniging voor Vreemdelingenverkeer en het Historisch Genootschap „J. A. Leeghwa-
ter" bij het waterschapsbestuur op intrekking van genoemd besluit hebben aangedrongen; dat Gedeputeer
de Staten van Noordholland bij hun bestreden beschikking zelf verklaren, dat handhaving van het in
geding zijnde slootgedeelte in verband met het landelijke en statige karakter, dat het dorp ter plaatse heeft,
te verkiezen zou zijn boven de voorgenomen demping; dat Gedeputeerde Staten zulks echter niet van zó
veel betekenis achten, dat zij het besluit van het waterschapsbestuur op die grond wensen te vernietigen;
dat deze zienswijze van het Provinciaal Bestuur door het bestuur van de Bond Heemschut bijzonder wordt
betreurd, aangezien hiermee van hogerhand aan de waarde van het dorpsschoon wordt voorbijgezien,
hetwelk men in het dorp op prijs stelt en welks behoud men ter plaatse, zoals men duidelijk heeft
doen blijken gaarne wil bevorderen; dat deze schoonheid binnenkort met het weer bereiken van de
normale waterstand opnieuw ten volle tot haar recht zal komen; dat enige noodzaak voor de slootdemping
niet kan worden aangetoond en evenmin het urgente belang voor het plaatselijke verkeer en de ver
keersveiligheid; dat ook de toegangsbrug tot het toekomstige polderhuis in de voormalige pastorie in dit
verband voldoende breed is bevonden; dat de voorgenomen demping inderdaad een gemakkelijke af-
voermogelijkheid zou betekenen voor een in de omgeving spoedig vrijkomende hoeveelheid grond; dat naar
de mening van het bestuur van de Bond het tijdelijke en particuliere voordeel stellig niet opweegt tegen
het definitief aantasten van het karakteristieke en aantrekkelijke profiel van dit stuk statige polder
dorpsweg; dat de stenen bruggen voor elk der deftige behuizingen bovendien thans nog in belangrijke
mate bijdragen tot de schoonheid van dit dorpsbeeld; dat het bestuur van de Bond Heemschut op grond
hiervan verzoekt bovengenoemd besluit van het college van Hoofdingelanden van het waterschap de
Beemster te schorsen en daarna te vernietigen;
Overwegende dat ingevolge het bepaalde in artikel 22 der Waterstaatswet 1900 de niet aan de goedkeuring
van Gedeputeerde Staten onderworpen verordeningen en besluiten van een bestuur van een waterschap,
veenschap of veenpolder bij een met redenen omkleed besluit door hen kunnen worden vernietigd, doch
niet anders dan voor zover zij in strijd zijn met een wet, een algemene maatregel van bestuur, een provin
ciale verordening of de inrichting van de instelling, ofwel met het algemeen belang, het provinciaal be
lang of met dat van enige andere in het artikel genoemde instellingen;
dat het in het geding zijnde besluit van het college van Hoofdingelanden van het waterschap de Beemster
strekt tot demping van een slootgedeelte aan de Middenweg vóór de, als polderhuis in gebruik te nemen
voormalige pastorie te Beemster;
dat de Middenweg met aan de ene zijde het water met oude bomen en op korte onderlinge afstand ge
legen stenen bruggen, toegang gevende tot aldaar gelegen oude huizen, en aan de andere zijde onder meer
het uit historisch en toeristisch oogpunt van belang zijnde oude huis van Elisabeth Wolft' ter jalaatse
een fraai aanzien biedt;
dat aan de fraaie aanblik afbreuk zou worden gedaan, indien met demping van dit water langs de mid
denweg een begin zou worden gemaakt;
dat het zoveel mogelijk handhaven van het dorps- en stedenschoon als een algemeen belang in de zin van
genoemd wetsartikel moet worden aangemerkt;
dat er in de stukken weliswaar op wordt gewezen, dat demping van het slootgedeelte vóór het toekom
stige polderhuis aan de toestand van de weg en de verkeerssituatie ter plaatse ten goede zal komen, doch
dat hier niet van een zodanige noodzaak kan worden gesprokendat hieraan het dorpsschoon ten offer zou
moeten tuorden gebracht;
dat het besluit van het college van Hoofdingelanden van het waterschap de Beemster mitsdien strijdig
m,et het algemeen belang moet worden geacht en Gedeputeerde Staten ten onrechte niet tot vernietiging
hiervan zijn overgegaan;
dat het bestreden besluit van Gedeputeerde Staten derhalve niet kan worden gehandhaafd;
Gezien de Waterstaatswet 1900;
HEBBEN GOEDGEVONDEN EN VERSTAAN:
met gegrondverklaring van het ingestelde beroep en vernietiging van het bestreden besluit van Gedepu
teerde Staten van Noordholland, wegens strijd met het algemeen belang te vernietigen het besluit van het
college van Hoofdingelanden van het waterschap de Beemster van 21 december'1959.
Onze Minister van Verkeer en Waterstaat is belast met de uitvoering van dit besluit.
De Minister van Verkeer en Waterstaat, Soestdijk, 11 maart 1961.
(get.) H. A. KORTHALS (get.) JULIANA.
Overeenkomstig het oorspronkelijke, namens de
Directeur-Generaal van de Rijkswaterstaat,
(Cursiveringen aangebracht door de redactie.) (w. get.) onleesbaar
49