WIJ TULIANA,
afschrift
II maart 1961
No. 22.
BESCHIKKENDE op het beroep, ingesteld door het bestuur van de Bond Heemschut te Amsterdam,
tegen het besluit van Gedeputeerde Staten van Noordholland van 9 maart 1960, Afdeling 2 A, No. 378,
■waarbij zijn afgewezen de bezwaren tegen het besluit van het college van Hoofdingelanden van het
waterschap de Beemster van 21 december 1959 tot demping van een gedeelte sloot aan de Westzijde
van de Middenweg vóór het toekomstige polderhuis te Beemster;
De Raad van State, Afdeling voor de Geschillen van Bestuur, gehoord, advies van 29 december 1960, No.
3143/III;
Op de voordracht van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat van 20 februari 1961 No. 10529 Afdeling
Waterstaatsrecht.
Overwegende dat het college van Hoofdingelanden van het waterschap de Beemster in zijn vergadering
van 21 december 1959 besloten heeft tot demping van een gedeelte van de sloot aan de Westzijde van de
Middenweg vóór het toekomstige polderhuis te Beemster;
dat hiertegen bij Gedeputeerde Staten van Noordholland bezwaren werden ingediend door de Kerkeraad
van de Hervormde Gemeente Beemster, de besturen van de afdeling Beemster van de Nederlandsche Bond
van Plattelandsvrouwen en de Vrouwenclub „Midden-Beemster", het bestuur van de Bond Heemschut
en de raacl der gemeente Beemster;
dat Gedeputeerde Staten de ingekomen bezwaarschriften beschouwend als een verzoek om vernietiging van
het besluit van het college van Hoofdingelanden, met toepassing van artikel 22 der Waterstaatswet 1900,
bij hun bovengenoemd besluit van 9 maart 1960 op dit verzoek afwijzend beschikt hebben;
dat Gedeputeerde Staten hierbij hebben overwogen, dat het besluit van het College van Hoofdingelanden
bij beschikking van 2 maart 1960, No. 264, op grond van artikel 27 van de Waterstaatswet 1900 is geschorst;
dat de bezwaren van de adressanten tegen de voorgenomen demping van het onderhavige slootgecleelte
hierop neerkomen:
a. dat het karakter van het als polderhuis in te richten gebouw en van de daarbij behorende tuin, sloot
en brug verloren zal gaan;
b. dat zulks een zodanige ingreep betekent, dat het dorpsbeeld onherstelbare schade zal lijden;
c. dat zonder enige noodzaak een stukje landelijke schoonheid te niet zal worden gedaan;
dat de ingekomen adressen kunnen worden beschouwd als verzoeken om vernietiging van genoemd besluit
van het college van Hoofdingelanden met toepassing van artikel 22 van de Waterstaatswet 1900, zodat de
adressanten ontvankelijk kunnen worden geacht in hun verzoek; dat handhaving van het in geding zijnde
slootgecleelte in verband met het landelijke en statige karakter, dat het dorp ter plaatse heeft, weliswaar te
verkiezen zou zijn boven de voorgenomen demping; dat zulks echter niet van zóveel betekenis moet worden
geacht, dat vernietiging van het onderhavige besluit gerechtvaardigd zou zijn; dat daartoe nog te minder
aanleiding bestaat, nu de demping ten goede zal komen aan de weg en aan de veiligheid van het verkeer
op de weg;
dat het bestuur van de Bond Heemschut in beroep aanvoert, dat het college van Hoofdingelanden niet
eenstemmig heeft besloten tot demping van het gedeelte sloot aan de Westzijde van de Middenweg vóór
het toekomstige polderhuis te Beemster; dat tegen dit besluit behalve door de Bond Heemschut bezwaren
.zijn ingediend door de besturen van de afdeling Beemster van de Nederlandsche Bond van Plattelands-
48
MiddenbeemsterEen kleine sloot, die aanleiding
werd tot een belangrijk besluit
foto W. Zilver Rups)
BIJ DE GRATIE GODS,
KONINGIN DER NEDERLANDEN,
PRINSES VAN ORANJE-NASSAU,
ENZ., ENZ., ENZ.