35 Als we zo beginnen op in „Bouw" van 17 december. „Ik ben het geheel oneens met de stelling dat de dagen van Venetië wel geteld zijn. Ik meen dat de stad die voornamelijk, zo niet uitsluitend van toerisme bestaat, zich zo lang mogelijk zal trachten in stand te houden. Zeer onlangs zag ik daar nog delen van kanalen tijdelijk droogleggen om fundaties te inspec teren en te verbeteren. Het snelle varen van de motorboten is thans verboden. In ieder geval zullen onze kinderen en kleinkinderen het won der van deze lagunen stad net als wij nu nog kunnen onder gaan, indien althans grof geweld de stad niet vernietigt. Het lijkt mij dus niet nodig ineens ijlings de ar chitectuur te gaan vernieuwen. Dat de autoriteiten van Venetië doorgaans deze lijn volgen blijkt wel uit de verschillende pogingen tot vernieuwing van architecten zelfs van wereldnaam die wer den afgewezen (o.a. Frank Lloyd Wright). Nu er dan, gelukkig buiten het centrum, een „modern" gebouw is neergezet, is er dan ook een storm van verontwaardiging opgegaan." En zijn conclusie luidt: „Om een schoon Venetië zo lang mogelijk te bewaren late men uitsluitend kun dige architecten toe die hetzelfde nobele karakter hebben als hun voorgangers bezaten die zulke prach tige bouwwerken ontwierpen en tot stand brachten." Ir. Valderpoort wees er in zijn repliek op dat de kern van de zaak door de heer Van de Erve feitelijk niet wordt aangeroerd. Die kern is deze dat het aantal oude Venetiaanse gebouwen dat er heel slecht aan toe is, zienderogen snel vermeerdert. Terwijl eveneens snel vermeerdert het aantal gebouwen dat constructief weliswaar thans nog in een tamelijke staat verkeert, maar dat zó nonchalant en in afwijking van de oorspronkelijke bestemming wordt gebruikt, dat een snelle verwaarlozing met nakomend bouw kundig verval onvermijdelijk is." De schrijver vraagt zich vervolgens af of, wanneer de door ir. van de Erve aanbevolen aanpassing door kundige architec ten groter omvang aanneemt, dan juist niet de situatie ontstaat van het aanpassen aan een bebouwing die niet meer bestaat, waardoor de attractie van Venetië toch verloren gaat. Tot slot noemde hij nog een ander technisch gevaar: het gemiddelde peil van de Adriatische zee is in zes eeuwen c.a. 40 cm gedaald ten opzichte van het bouwpeil van Venetië, zodat het hout der funderingen 40 cm hoger ligt ten op zichte van het grondwaterpeil, en er op het ogenblik ongetwijfeld allerlei funderingshout droog staat. n iTn m wordt het stroks 20.' ÜlSllUli Tek. ir. W. S. van de Erve in ,,Bouw", 17 dec. 1960 Ir Valderpoort „hoopt dat de prognose van de heer Van de Erve juist zal zijn. Maar hij vreest het tegen deel". Deze discussie is een welkome voortzetting van en aanvulling op hetgeen de architecten Staal en Bakema het vorige jaar in het midden brachten. Bij de botsing- der meningen over het nieuwe bouwen in een waarde volle historische omgeving valt de nadruk vooral op het architectonische aspect. Dat is natuurlijk van het hoogste gewicht. De werking der oppervlakkige leuzen over „het leven dat nu eenmaal vernieuwing eist", „de klok die niet teruggezet kan worden" en „het eigen gezicht van onze tijd dat eerlijk getoond mag worden tussen historische bouwwerken," begint te verzwakken. De talloze misgrepen de ige-eeuwse maar niet minder de naoorlogse maken duidelijk dat het moeilijke vraagstuk niet met krantenkoppen opgelost kan worden. Het inzicht daagt dat niet de in de vorige eeuw zo hooggeprezen „schilderachtig heid" de schoonheid der oude steden uitmaakt, maar dat strenge architectonische-stedebouwkundige regels van plattegrond, straatprofiel, perceelsindeling, schaal en bouwhoogte hiervan het skelet vormen. Het is, op grond van deze inzichten, zeer wel moge-

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschut - Tijdschrift 1924-2022 | 1961 | | pagina 41