21 lijke bescherming van stads- en dorpsgezichten geeft spreker voldoening, het niet beschermen van be planting acht spreker weinig overtuigend bepleit. De suggestie (o.m. van Heemschut) om de Monu- mentenraad in een speciale afdeling, die zich met de zorg van de beschermde stads- en dorpsgezichten zal belasten, te equiperen met enkele stedebouw kundigen, acht spreker waardevol. Een bijzonder instructief betoog hield de heer J. Willems (PvdA) waarin spreker een overzicht gaf van de voorgeschiedenis, al zou zijn rede zeker meer indruk hebben verwekt in dit gezelschap, als hij haar beknopter had gehouden. Terecht wees spreker met erkentelijkheid op de eenregelige Monumenten wet uit 1940 van generaal Winkelman, welke wet, hoe onvolmaakt ook, zulke uitstekende diensten heeft bewezen. Wijzend op de uitlatingen van de bewinds lieden, dat de monumentenschat yan Nederland als een cultureel bezit van zodanige betekenis wordt beschouwd, dat de gemeenschap recht heeft op zijn blijvend voortbestaan, merkt spreker op, dat men daarvoor ook iets over moet hebben. Dan drukt hij er zijn spijt over uit, dat de onderhoudsplicht uit het oude wetsontwerp is verdwenen. Spreker wijst op de adressen en geschriften van de Bond Heem schut en de Koninklijke Nederlandsche Oudheid kundige Bond, waar men zeer wel weet wat monu menten zijn en dringt er met hen op aan, een be paling in het wetsontwerp op te nemen, waarbij de onderhoudsplicht wordt geregeld. Spreker acht het onbevredigend, dat wij jaarlijks miljoenen uitgeven aan restauraties en dat wij te weinig doen om onze monumenten, voordat zij geheel vervallen zijn en aan miljoenen verslindende restauraties toe zijn, ook tijdig behoorlijk en geregeld te onderhouden. Zorg heeft spreker over de onderscheiding monu menten en beschermde monumenten, gezien de uit lating van de Minister in de memorie van antwoord, dat niet alle gebouwen, welke op zichzelf voldoen aan de omschrijving als beschermde monumenten aangewezen kunnen worden. Er blijven dus nog mo numenten over, die duidelijk van algemeen belang moeten worden geacht, maar toch niet als bescherm de monumenten zullen worden aangemaakt. Be zorgdheid heeft spreker voor de monumenten, wier eigenaren met opzet het verval in de hand werken. De heer Willems wijst erop, dat hem ter ore is geko men, hoe dat in de Zaanstreek systematisch plaats vindt om op die wijze de huizen voor de sloop vrij te krijgen. Spreker vindt het onverantwoord, dat het bij kwaadwillige eigenaren van monumenten niet mogelijk is, om tot een onteigening te geraken. Alle bezwaren daargelaten acht hij het besluit nood zakelijk de mogelijkheid tot onteigening te openen, teneinde profijt te kunnen hebben van de preventieve werking welke hiervan uitgaat. Spreker vraagt of bij de monumenten, die in aanmer king komen voor restauraties, de voorwaarde wordt gesteld, dat, wanneer de Overheid met zeer veel geld een monument nu heeft laten restaureren, de eigenaar verder ook voor onderhoud moét zorgen. Ten aanzien van de beschermde stads- en dorps gezichten heeft spreker bezwaar tegen de bepaling, dat deze ,,in overeenstemming met de gemeente raad" moeten worden aangewezen. Zijn gedachten gaan meer uit naar „gehoord de gemeenteraad". Als andere mogelijkheden wenst hij Gedeputeerden of de Kroon te doen besluiten. Spreker waarschuwde tegen de controverse welke op oudheidkundig ge bied destijds in Nederland bestond tussen Leiden en de rest. Betreffende de waardebepaling van een oudheid kundige vondst vraagt spreker op welk moment die waarde bepaald wordt, op het moment dat het uit de grond komt, of na restauratie? En binnen welke termijnen moet een eventuele rechtsvordering worden ingediend? Kan dit ook nog na twee of vijf jaar? Staatssecretaris Scholten verklaart zich dankbaar deze wet te mogen verdedigen, dankbaar ook voor de ondersteuning van de algemene lijnen van deze wet door de geachte afgevaardigden uitgesproken. Hij acht het een belangrijk moment, dat er na zo vele jaren een monumentenwet in openbare behandeling is en dat het er naar uitziet, dat de achterstand die Nederland op dit gebied beleefde, thans wordt in gehaald. Inderdaad kan, wat de wettelijke monumentenzorg betreft, Nederland bijna wel een achtergebleven ge bied worden genoemd. Met voldoening stelt spreker vast, dat er in deze wet dan een regeling komt ten aanzien van de kerkelijke monumenten, de positie van provincie en gemeente in de totale monumenten zorg, belanghebbenden, stads- en dorpsgezichten en opgravingen. Met voldoening ook releveert spreker het de laatste jaren gevoerde subsidiebeleid en de lijn welke in dit Kabinet op dit punt valt waar te ne men, omdat een wet zonder financiële mogelijkheden niets is, terwijl dé financiële mogelijkheden weer aan de wet moeten zijn aangepast. Ten aanzien van de beschermde en niet-beschermde monumenten, welke spreker hier noemt registermo- numenten en niet-registermonumenten, merkt hij op, dat ook de niet-registermonumenten kunnen worden gesubsidieerd, gelijk ook thans reeds het geval is. Wat de omvang van de uiteindelijke lijst van monu menten wordt, wil de Staatssecretaris aan het toe komstige beleid overlaten, voor sommige provincies kan dit betekenen dat er minder, voor andere dat er meer op de lijst komen. Op de schrapping van het gewraakte artikel 16 (oud) gaat de staatssecretaris uitvoerig in. Als er subsidie wordt gegeven moet door de belanghebbende een verklaring worden getekend, dat hij met de voorwaarden akkoord gaat. In die voorwaarden wordt uitdrukkelijk gesproken over de plicht tot onderhoud en instandhouding. Bovendien wordt een schriftelijke verklaring op zegel vastgelegd, waarin een boetebepaling van kracht wordt verklaard, een boetebepaling die op het ogenblik meestal gaat tot het maximum van de verleende subsidie. Er is dus een mogelijkheid en deze zal ook blijven be-

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschut - Tijdschrift 1924-2022 | 1961 | | pagina 27