Op Heemwacht TON KOOT De Monumentenwet tussen Tweede en Eerste Kamer 20 Zoals wij nog juist in ons decembernummer konden mededelen, is de Monumentenwet met enige wijzi gingen naar aanleiding van amendementen uit de Tweede Kamer en na een zeer sympathieke en ste vige verdediging door Staatssecretaris mr. Y. Schol ten, op woensdag 30 november 1960 door de Tweede Kamer aangenomen. Zoals de Wet uit deze Kamer kwam was de dag minder zwart dan wij vreesden, hetgeen niet het minst te danken was aan de toe lichting van de Staatssecretaris, die inzicht gaf in de niet zo eenvoudige achtergronden van de ma terie en die tevens getuigde van de vaste wil, van de Monumentenwet te maken wat er in de gegeven omstandigheden van te maken valt. Er is aanleiding tot grote waardering voor verschil lende Kamerleden, die zich terdege in de stof hebben ingewerkt en er toe hebben bijgedragen dat deze voor onze Nederlandse cultuur zo belangrijke wet van vele kanten werd belicht. Dr. J. N. Th. Diepenhorst (CHU) opent de algemene beraadslaging met tot de kern van de zaak door te dringen, een kern die ook juist Heemschut zo hoog zit nl., de uit het oorspronkelijke wetsontwerp ver dwenen onderhoudsplicht. Spreker betreurt, dat toch niet werd verkregen wat verwacht en gehoopt werd, nl. een sluitende wettelijke bescherming van onze Nederlandse Monumenten. Zonder vergunning mag dan een beschermd monument niet afgebroken, ver plaatst of in enig opzicht gewijzigd worden, maar hoe staat het met het onderhoud en de instand houding van een beschermd monument Wat zijn de waarborgen tegen het langzaam vervallen Spreker vraagt of de Staatssecretaris niet te snel is geweken voor de verschillende leden, die in het voorlopige verslag een dwingende onderhoudsplicht bedenkelijk achten. Aan mooie ruïnes hebben wij geen behoefte. Wij zijn niet bezig ruïnes, maar monumenten te be schermen. Na een beangstigende opsomming van de reeds verloren gegane monumenten wijst spreker erop, dat wat wij nog bezitten slechts een zeer klein gedeelte is van wat er eens aan schoons was en ook dat de gespaarde monumenten niet meer dan één percent van de bestaande bebouwing van ons land uitmaken. Uiteraard legt de onderhoudsplicht grote lasten op de schouder van de eigenaren, maar als men zich (zoals juist gebeurde) bezig houdt met de garantie prijs van melk en suikerbieten opzichzelf onge twijfeld edele en nuttige zaken kunnen wij dan ook niet eens praten over een soort garantieprijs van monumenten Ten aanzien van de kerkelijke monumenten vraagt spreker de historie geen zwaar drukkende hypotheek op het leven te doen worden. Mevrouw ir. Kuiper-Struyk (VVD) vraagt zich o.m. af, of wij Nederlanders wel in voldoende mate door drongen zijn van de vrijwillige onderhoudsplicht van onze monumentale eigendommen, zodat dit artikel uit het wetsontwerp zou kunnen vervallen. Spreekster is het met de Minister wel eens, dat een f verplichting, van bovenaf opgelegd, weinig elegant en zeer zeker minder gewenst is. Terecht betreurt spreekster dat de Minister geen mogelijkheden heeft gezien tot het doen verlenen van fiscale faciliteiten, waar nodig, voor kasteeleigenaren. Zij bepleit het scheppen van een klimaat, waardoor het financieel mogelijk wordt een dergelijk monument te bewonen, hetgeen haar in vele gevallen meer aanvaardbaar lijkt dan het geven van subsidies. Ten aanzien van kerkelijke monumenten vreest spreekster dat de li turgische diensten tot veranderingen in het interieur zullen leiden, waardoor waardevolle attributen uit de kerken verwijderd zullen kunnen worden. Daar van zijn haar verschillende gevallen bekend. Beschermde stads- en dorpsgezichten worden niet automatisch en effectief beschermd door een aanwij zing door de Minister, aldus spreekster. Dit zal niet meer kunnen betekenen dan een rood signaal: op passen. Effectieve bescherming zal mede geboden worden door een komplan ex art. 43 Woningwet en met bijzondere rooilijnen ex art. 2 en door een bijzonder welstandstoezicht, zoals in Amsterdam door de grachtencommissie wordt uitgeoefend. Mr. A. M. J. H. Boeten (KVP) noemt met ere het vruchtbare werk door instellingen zoals de Bond Heemschut verricht. Met verontrusting vraagt hij zich af, of door de onderscheiding in monumenten en beschermde monumenten de eerste wel voldoende bescherming genieten en hoe ook de toekomstige lijst van beschermde monumenten er uit zal zien. Zal deze meer of minder monumenten bevatten dan er thans op de voorlopige lijst voorkomen Spreker deelt niet de vrees van de heer Diepenhorst en vele anderen, dat het vervallen van artikel 16 (oud) aan de wet een van de belangrijkste middelen om monu menten te beschermen door ze voor verval te behoe den, heeft ontnomen. Het vervallen van dit artikel heeft, aldus spreker, de verantwoordelijkheid van de Overheid voor het in stand houden van monumen ten eerder vergroot dan verkleind, terwijl de lasten voor 's Rijks schatkist daardoor niet zijn veranderd doch slechts overzienbaar zijn gebleven. De wette-

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschut - Tijdschrift 1924-2022 | 1961 | | pagina 26