17 schapsbeschermingswerk dat verricht wordt door de „Samfundet för Hembygdsvard, Riksförbund för bygde och lanskapsvard", waarbij ca 8000 indivi duele leden en locale verenigingen zijn aangesloten, tezamen met ca 400.000 leden. Dit is de grootste vereniging die Zweden (7 miljoen inwoners) bezit. „Samfundet" ontvangt wel subsidies maar blijft een onaihankelijke organisatie die over vele aangelegen heden met de autoriteiten overleg pleegt, adviseert en soms ook protesteert tegen haars inziens ongewenste ontwikkelingen. De vereniging ontplooit een grote activiteit op het gebied van voorlichting: congressen, excursies, het tijdschrift „Bygd och Natur", cursussen voor landschapsverzorging en natuurbescherming. In vele gevallen treedt „Samfundet" op als adviseur van regeringsinstanties en plaatselijke autoriteiten; dit betreft niet alleen de directe natuurbescherming en de instelling en het beheer van Nationale Parken die met name in Lapland zeer uitgestrekt zijn maar ook de aanleg van wegen, waterbeheersingswerken, af gravingen, parkeerterreinen en recreatiegebieden, waarbij Samfundet ernaar streeft de schade voor het landschap te voorkomen of te beperken. Hiervoor beschikt de vereniging over eigen deskundigen die alternatief plannen uitwerken. In België tenslotte is het de Vereniging voor Natuur en Stedeschoon die het meest met de Bond Heemschut in Nederland overeenkomt, en zich bij vele gelegenheden tot de autoriteiten wendt om dreigende verminkingen te signaleren en te bestrijden. In „Heemschut" van dec. 1959 is over de situatie in België al het een en ander vermeld in een gesprek met de stadssecretaris van Gent. Het komt er in het kort op neer dat de Koninklijke Commissie voor Monumentenzorg, in gesteld bij de wet van 1931, de lijst van beschermde monumenten samenstelt. Het plaatsen van een gebouw op deze lijst geschiedt bij Koninklijk Besluit, en heeft vergaande consequenties. De restauratiekosten (behalve normaal onderhoud) komen dan geheel voor rekening van de overheid 60% voor de regering, 20% voor de provincie en de gemeente en de eigenaar mag niets meer zonder toestemming veranderen. Lijdt de eigenaar hierdoor schade, dan kan hij eisen dat het gebouw door de overheid wordt aangekocht. Deze bescherming is dus effectief, maar met het oog op de gevolgen voor de schatkist beperkt tót een betrekkelijk kleine groep monumenten. In België doen zich soort gelijke problemen voor als in Nederland, namelijk overbevolking en industrialisatie, die het vlakke land schap sterk aantasten. Hier komt bij dat er veel meer grote gothische gebouwen zijn die veel aan onderhoud en restauratie kosten, terwijl het welstandstoezicht nauwelijks bestaat. De mogelijkheden om de omgeving van belangrijke monumenten te beschermen, en daar mee het in tal van Vlaamse steden zo uitermate ge voelige en kostbare stadsbeeld, zijn hierdoor vrij be perkt, al pogen sommige gemeentebesturen door over leg en plaatselijke verordening in deze lacune te voorzien. Wat de ruimtelijke ordening betreft is men na de oorlog doende geweest met het voorbereiden van een nationaal plan. Dit is nooit uitgevoerd, maar heeft wel geleid tot het opstellen van richtlijnen voor de provinciale autoriteiten om regionale plannen te doen ontwerpen, terwijl de gemeentebesturen sinds kort verplicht zijn om „plannen van aanleg" vast te stellen ten einde de bebouwing ordelijker te doen plaats vinden. Verschillende onderwerpen kwamen vervolgens nog ter sprake, uiteenlopend van het plaatsen van Sprinkler brandblusinstallaties in monumenten tot het beteu gelen van storend-lelijke benzinepompen op land schappelijk belangrijke punten, van de vraag of er neogothische bouwwerken zijn die als monument beschouwd kunnen worden, tot de wijze waarop de Unesco zich tot de diverse regeringen zou moeten wen den om de natuurbescherming te bevorderen. Dat de revalidatie van oude stadskernen en de daarmee samenhangende verkeersvraagstukken op een Heem schutcongres niet buiten beschouwing konden blijven ligt voor de hand. Algemeen waren de deelnemers van mening dat deze eerste internationale bespreking zeer nuttig is geweest en voortgezet dient te worden. Voor Nederland zijn uit het gesprokene belangrijke conclusies te trekken. Ieder land blijkt zijn eigen moeilijkheden te hebben op het gebied van monumen ten- en natuurbescherming, maar ook resultaten te bereiken waarmee anderen hun voordeel kunnen doen. Zwitserland geeft het voorbeeld in de verbreiding en de intensiteit van de heemschutgedachte. Wat b.v. door de jaarlijkse chocoladedaalder tot stand komt is be wonderenswaardig, en zou elders navolging verdienen. Het Franse stelsel van wettelijke bepalingen zou, mits consequent toegepast en door voldoende geldmiddelen gesteund, een ideale bescherming bieden. Het bevat echter ook elementen die in andere systemen zouden kunnen passen omdat zij op zichzelf zo goed doordacht zijn bijvoorbeeld de grondige opleiding van restau ratiearchitecten en de 500-meter straal rondom de grote monumenten. De Deense werkwijze bij sanering en krotopruiming die de monumentenzorg van de eerste opzet af in schakelt en het herstel en de interne verbetering van waardevolle bebouwing als onderdeel van de sanering ziet, kan zonder meer als voorbeeld gelden. De Engelse National Trust blijkt een voortreffelijk middel te zijn voor het behoud van landgoederen en buitenplaatsen die als familiebezit een te zware last voor de eigenaars vormen. Voor alle landen geldt echter dat de komende de cenniën een grote krachtsinspanning zullen vergen om de allerwege bedreigde schoonheid van stad en land te redden. Hopelijk zullen volgende Heemschutcongres sen hiervoor een doeltreffende bijdrage leveren. G. B.

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschut - Tijdschrift 1924-2022 | 1961 | | pagina 23