9
Foto: ANP Geanimeerd gesprek tussen v.l.n.r. Ton KootMr. S. P. Baron Bentinck,
Staatssecretaris Mr. T. Scholten en Commissaris Mr. W. A. Offerhaus.
In de eerste plaats is het Nederlandse volk geen statisch geheel, elk
jaar komen er geslachten bij, en niet zo weinigen, die weer voorlich
ting zullen behoeven.
Bovendien zijn de gevaren die de doeleinden van de Bond belagen vele.
Er is de tand des tijds, die knaagt aan al het bestaande. Onderhoud
wordt vaak verwaarloosd, misschien zelfs wel eens opzettelijk, om zo
iets onherstelbaars te kunnen bewerkstellingen en afbraak te recht
vaardigen en dit voor anderen aanvaardbaar te maken.
Wij kunnen dankbaar zijn, dat de Monumentenwet tot stand is ge
komen na jarenlange actie van de volijverige secretaris, die nooit aflaat.
Spijtig is echter, dat controle op onderhoud, hoe moeilijk misschien
ook te effectueren, niet in de wet is opgenomen.
Daartegenover mogen wij het rijk, de provincies en de gemeenten dank
baar zijn, dat zij de afgelopen jaren zoveel bedragen ter beschikking
hebben gesteld voor restauratie én daarmede in versterkte mate door
gaan, zodat practisch, tenminste in mijn omgeving, geen monument
meer behoeft te niet te gaan.
Een moeilijkheid bij de beoordeling is echter wel of men ernaar moet
streven alles te behouden. En dan zal het antwoord hierop wel moeten
zijn, dat dit niet mogelijk is, en dat het ook niet wenselijk zou zijn.
De realiteit vraagt wel eens offers, en dan komt het ellendige woord
„compromis" ter tafel. Zonder compromis is nu eenmaal geen leven
mogelijk, en het leven heeft zijn eisen, die dagelijks veranderen.
In de provincie Groningen stonden vroeger ongeveer 50 borgen. Thans
zijn er vijf of zes over. Haast durf ik het niet te zeggen, maar ik ben
blij dat er geen vijftig meer staan. We zouden eenvoudig niet weten
wat wij ermede zouden moeten doen, omdat we toch niet van elke borg
een museum zouden kunnen maken en niet van de provincie Groningen
een borgenmuseum.
Maar datgene wat nu over is wordt naarstig in stand gehouden, geres
taureerd en goed onderhouden.
Wat gelukkig wel behouden is gebleven in de provincie Groningen zijn
practisch alle kerken, die cultuurhistorische waarde hebben, en telkens
is het een vreugde te constateren
met hoeveel liefde, piëteit en ken
nis van zaken Monumentenzorg
deze kerken restaureert. Niet kan
ik ontkennen dat deze fraaie ge
restaureerde, soms verhoudings
gewijze grote kerken, voor de
kleine plattelandsgemeenten waar
zij staan, een grote belasting vor
men, zodat het onderhoud als
voormeld wel eens in het gedrang
kan komen. Gelukkig tonen voor
het laatste de gemeentebesturen
meer belangstelling dan vroeger.
Een groot gevaar voor de schoon
heid van het verleden en die van
de toekomst, waarnaar de Bond
gelukkig ook ziet, is de moloch
van het verkeer.
U kent alle requesten tegen
dempingen, tegen doorbraken,
tegen vernietiging van het scho
ne, welke ongelukken verde
digd worden met de slogan dat
de efficiency van het verkeer
dit vereist. Gelukkig vindt er
een ontwikkeling plaats die haars
ondanks het streven van de
Bond helpt te verwezenlijken
n.m. de verkeersintensiteit. Het
lijkt paradoxaal, dat datgene
waartegen de Bond gevochten
heeft en vaak het onderspit heeft
moeten delven nu ons zal helpen.
Toch is dit het geval: de ver
keersintensiteit wordt te groot.
Er is geen stad of dorp meer die
deze ten koste van welke door-
of afbraak zou kunnen opnemen
of verwerken. Er zijn al mensen
die wensen dat het verkeer bin
nen afzienbare tijd bij de stads
poorten zal moeten ophouden
zoals vroeger, en dat er van
daaruit een speciaal stadsverkeer
zal zijn, en dat het doorgaand
verkeer zal moeten worden om
geleid, wat thans al veelal het
geval is. De nieuwe wegen door
het landschap zijn van grote
schoonheid doordat lintbebou
wing voorkomen wordt, en grote
zorg aan goede beplantingen be
steed wordt. Is echter het ver
keer geen gevaar meer voor be
staand schoon, dan kan het ge
vaar bestaan, dat door het weg
vallen van het verkeer kleinere
plaatsen museumachtig in de
slechte betekenis van het woord