Stroom
van
gelukwensen
4
Dat er ook buiten hen die aanwezig
waren bij de jubileumviering aan
Heemschut werd gedacht, bleek uit
de stroom van gelukwensen, die ons
toevloeide.
Als eerste werd een telegram van
gelukwensen ontvangen van Hare
Majesteit de Koningin, onze Be
schermvrouwe.
De Minister van Volkshuisvesting
en Bouwnijverheid, mr. J. van
Aartsen, die tot zijn spijt niet zelf
aanwezig kan zijn, deed zich ver
tegenwoordigen door dr. ir. R. van
de Waal, hoofd van het bureau
recreatie en natuurbescherming van
de Rijksdienst van het Nationale
Plan.
-»
De Commissaris der Koningin in
Zeeland jhr. mr. A. F. C. de
Casembroot schreef o.m. „Ik wil
niet nalaten uw Bond zeer hartelijk
met het jubileum geluk te wensen,
mijn dank uit te spreken voor het
vele, wat uw Bond voor het behoud
van de schoonheid van ons land heeft
gedaan en de wens uit te spreken,
dat het Heemschutgegeven moge
zijn ook in de toekomst succesvol
te werken, want dit is voor ons over
bevolkte land hard nodig."
De Commissaris der Koningin in de
provincie Limburg dr. F. J. M. H.
Houbenschreef o.m. „Gaarne bied
ik u langs deze weg mijn hartelijke
gelukwensen aan met dit gouden
jubileum, en zeg ik dank voor het
belangrijke werk, door uw Bond,
ook voor Limburg, gedurende 50
jaren verricht."
Het liefste zou ik eigenlijk het laatste doen. Want dat zou betekenen
dat binnenkort in ons land geen strijd meer voor het behoud van tradi
tionele schoonheid behoeft te worden gevoerd. Maar de dynamiek van
deze tijd en zijn machtige problemen van ruimtelijke ordening zijn rea
liteiten welke zich nu eenmaal niet oplossen in het niet. Enerzijds mag
de zuinigheid op het verleden de wijsheid voor de toekomst niet be
driegen, maar anderzijds mag de schoonheid van vroeger niet nodeloos
wijken voor de nuttigheid later.
Voor uw Bond blijft een belangrijke taak weggelegd: het medewerken
aan de noodzakelijke synthese tussen oud en nieuw. Zin voor traditie
en historisch besef, gepaard aan het verlangen ons vaderland èn fraai
te houden èn te voldoen aan de eisen van het dagelijkse leven mogen
uw Bond ook in de toekomst bezielen.
En in deze geest, Mijnheer de Voorzitter, Dames en Heren, mag ik
tot mijn zeer groot genoegen de Bond Heemschut een lang leven
toewensen.
Mr. W. A. OfFerhausCommissaris
der Koningin in de Provincie Groningen
sprak de volgende rede uit:
Mijnheer de Voorzitter, Excellentie, Dames en Heren.
Als iemand lid wordt van een vereniging, dan geschiedt dit vaak uit
vriendelijkheid tegenover diegene, die hem dit vraagt, of ook wel uit
hoofde van de moeilijkheid om zich daaraan te onttrekken in verband
met functie, werkkring of anderszins.
Slechts zelden zal het nieuwe lid vragen naar statuten en precieze
doelomschrijving, doch het algemeen verhaal, dat hem gedaan is zal
in de regel voldoende zijn, en hem, mede afhankelijk van diegene die
het verhaal gehouden heeft, sympathiek doen staan tegenover het
streven van de vereniging.
Naar ik aanneem zal het velen onzer ook zo gegaan zijn bij het lid
worden van de „Bond Heemschut".
Uit het gezegde zal u duidelijk zijn dat ik het niet boud vind te ver
onderstellen, dat u niet allen de doelomschrijving van onze bond uit
uw hoofd kent, en daarom zou ik deze irr.de aanvang van mijn betoog
willen vermelden:
,,De bond stelt zich ten doel te waken voor de schoonheid van Neder
land en het Nederlandse volk te overtuigen van de noodzakelijkheid
mede te werken aan het behoud en de bescherming van de bestaande
en het scheppen van nieuwe schoonheid".
Nu kan men zich afvragen, welke kunnen de overwegingen zijn van
iemand die lid wordt van een bond, die het voormelde doel nastreeft.
Het kunnen romantische overwegingen zijn. Wij zijn zo graag geneigd
het verleden te romantiseren, het voor te stellen als een ideale tijd,
waarin sterke gemeenschappen bestonden, die een eenheid van over
tuiging hadden, en waarin alles wat tegenwoordig iemand kan hinderen
of tegenwerken niet voorkwam.
En al wil men niet zover gaan toch heeft het zijn charme, zich in het
verleden te verdiepen, en zich voor te stellen hoe onze voorouders in
de huizen, die er nu nog staan, gelegen aan grachten en pleinen, die er
nu nog zijn, geleefd, gedacht en gewerkt hebben.
Als men in de Camera Obscura in de familie Stastok leest: „Het huis