Het Gooi in de knel
115
i
„Heemschut" stelt bepaald geen onbekend vraag
stuk aan de orde door in dit nummer bijzondere aan
dacht te besteden aan de zorgen om het Gooi.
Toch hopen wij zowel onze lezers als degenen die
zich allerwege inspannen voor de toekomst van het
Gooi, een dienst te bewijzen door hier enige docu
mentatie bijeen te brengen. Bepalend voor het karak
ter dat ruim driekwart eeuw geleden de kunstenaars
naar Laren en Huizen en de welgestelde villabouwers
naar Hilversum en Bussum trok, waren het natuur
schoon van heide en bos, en het oude cultuurlandschap
rondom de dorpen: de groene vlakten der meenten en
de door eikenhakhout omzoomde akkers, dit alles in
de nabijheid van de gaaf bewaarde oude vestingstad
Naarden.
Deze drie aspecten: het natuurschoon, het weide- en
akkerland der Erfgooiers en de monumenten van
Naarden, worden in afzonderlijke artikelen toegelicht.
Tegenover deze elementen van de schoonheid van het
Gooi staan de enorme krachten van onze eeuw: de
bevolkingsgroei en de industrialisatie, dus de nood
zaak tot het scheppen van woon- en werkgelegenheid
en van verkeersmogelijkheden, terwijl de vierde eis der
planologie, namelijk van recreatieruimte, in dit geval
een tegenovergestelde invloed doet gelden, en vraagt
om behoud van datgene wat aan de uitbreiding van
wonen, werken en verkeer ten offer zou moeten vallen.
Deze botsing van belangen was voor degenen die zich
in de zaak verdiept hebben allang zichtbaar. Op het
congres „Om de toekomst van het Gooi", dat ruim
een jaar geleden werd georganiseerd door de Vereni
ging van Vrienden van het Gooi, in samenwerking
met de Contact-Commissie voor natuur- en land
schapsbescherming, de Vereniging tot Behoud van
Natuurmonumenten en de A.N.W.B., haalde Mr.
H. P. Gorter het advies aan dat de Centrale Schoon
heidscommissie voor het Gooi onder voorzitterschap
van architect W. M. Dudok in 1925 had uitgebracht.
Dit advies stelde als algemene richtlijn: beperk de
bebouwing tot de engen (zonder deze daarom geheel
vol te bouwen), laat geen verdere bebouwing van
bossen en heiden toe, en houd de fraaie uitzichten
over engen en heiden open. Deze gedachte is toen uit
gewerkt in een kaart waarop de ruimte die in ieder
geval onbebouwd moet blijven, is aangegeven. Veel is
dit niet: km heide tussen Bussum en Hilversum,
|- km tussen Hilversum en Laren. Er mag, aldus Mr.
Gorter, niets meer afgeknabbeld worden, anders
doemt het schrikbeeld op: een aaneengekitte agglome
ratie: „de Gruwelstad Gooi".
Tegenover dit standpunt der natuurbescherming, dat
steun vindt in de inzichten van de Commissie Westen
des Lands, die het meest voelt voor een vestiging van
de „overloop" der Amsterdamse bevolking benoorden
het IJ en verder in het randgebied van Zuid-Flevoland,
staat de „zakelijke" beschouwing die o.m. duidelijk
tot uiting kwam in een artikel van D. H. Franssens in
„Economisch-Statistische Berichten" van 13 juli 1960.
„Waarom grote nederzettingen te bouwen op een peil
van 2,5 a 3,5 m beneden N.A.P., terwijl zich in de
directe nabijheid een hooggelegen en ook overigens
voor de woningbouw bij uitstek geschikt gebied (het
Gooi) bevindt?" „De gemiddelde bewoner van het
Gooi woont allang niet meer buiten, maar in een stad.
Men zal zich dat dienen te realiseren en men zal, meer
dan tot nogtoe, de consequenties daarvan moeten
aanvaarden. Dit houdt in dat in het Gooi het ontstaan
van een werkelijke stad met een uitgesproken centrum
moet worden bevorderd, welke een groot gedeelte van
het gebied dient te omvatten". „Men zal er zich van
de zijde van natuurbescherming en recreatie van
bewust moeten zijn dat een al te starre defensieve hou
ding ten koste zal gaan van een harmonische ont
wikkeling van de stedelijke agglomeratie in het
Gooi Als dan toch aan absolute handhaving van
het huidige areaal bos- en woeste grond een zo grote
betekenis moet worden toegekend, dan lijkt de aanleg
in Zuidelijk Flevoland van een compenserend heide
veld een nog meer voor de hand liggende oplossing."
Wij hebben deze laatste citaten bepaald niet opge
nomen als bewijs van instemming maar als een spre
kend voorbeeld van de wijze waarop de ruimtenood
van het Gooi door de tegenstanders der natuurbe
scherming wordt geïnterpreteerd. De feiten zijn op-
zichzelf ernstig genoeg. Op het genoemde congres van
7 nov. 1959 analyseerde Prof. H. D. de Vries Reilingh
de sociaal-economische ontwikkelingen van het Gooi.
„In 1514 telde het gebied der huidige zes centrale
Gooi-gemeenten totaal nog geen 5600 inwoners, waar
van bijna 3300 in Naarden, dus buiten deze vesting
slechts ongeveer 20 inwoners per km2! In 1945 was
dit aantal gestegen tot 148.000, thans is het al ruim
190.000 en er zijn ramingen gemaakt waarvan de
maximale voor 1980 tot 404.000 komt, en de mini
male tot 320.000, dus V2n nu afin 20 jaar een minimale
toeneming van 130.000 inwoners!" Deze spreker wees
op de paradoxale situatie dat terwijl het landelijke- en
streekbelang een beperking van de groei vergt, de ge
meenten ieder voor zich nog de uitbreiding be
vorderen. Door de industriële ontwikkeling na de
oorlog is bovendien de bevolkingsstructuur en daar
mee de aard van het forensendom aan het veranderen:
duizenden reizen nog dagelijks van het Gooi naar hun
werk in Amsterdam, maar andere duizenden trekken
dagelijks van elders naar hun fabrieken en kantoren in
het Gooi, en deze groep voornamelijk fabrieks
arbeiders en kantoor-employés wil zich uiteraard
daar vestigen, wat weer de noodzaak van goedkope
woningbouw schept die niet past in de landelijke
bouwwijze.
Mej. ir. E. F. van den Ban ging vervolgens de nog
bestaande planologische mogelijkheden na die de zes