86 Êeschermde stads- en dorpsgezichten Bedenkingen ook hebben wij tegen de nieuwe arti kelen 20 en 21 over de beschermde stads- en dorps gezichten, die luiden: Artikel 20. Gehoord de Monumentenraad, gedeputeerde staten en de vasto commissie voor het nationale plan en in over eenstemming met de gemeenteraad kunnen Onze minister en Onze minister van volkshuisvesting en bouwnijverheid stads- en dorpsgezichten aanwijzen, welke naar hun oordeel voor bescher ming in aanmerking komen, en kunnen zij zodanige aanwijzing intrekken. Van aanwijzing en intrekking doet Onze minister me dedeling in de Nederlandse Staatscourant en geeft hij kennis aan de Monumentenraad, gedeputeerde staten, de gemeenteraad en de Vaste commissie van de rijksdienst voor het nationale plan. Artikel 21. De Monumentenraad houdt voor elke gemeente, waarin zich beschermde stads- en dorpsgezichten bevinden, een register daarvan aan. In het register schrijft hij de stads en dorpsgezichten in, onderscheidenlijk voert hij deze van het register af, voor zover tegen de aanwijzing onderscheidenlijk intrekking binnen de in artikel 26 bedoelde termijn geen beroep is ingesteld of een beroep is afgewezen. Gehoord de Monumentenraad, stelt Onze minister de inrichting van het register vast. Uit de bijna vijftigjarige praktijk van de Bond Heem schut is maar al te goed bekend, hoe juist door be sluiten in tal van gemeenteraden genomen, kostbaar monumentenbezit, karakteristieke stadsdelen en dorps- wijken verloren zijn gegaan, opgegeven aan de eisen van het ogenblik, zonder rekening te houden met waarde en betekenis der imponderabilia voor het heden en ook veelal zonder rekening te houden met de herwaardering van dit dorps- of stadseigen in de toekomst door een bestuur met meer cultureel inzicht. Maar al te zeer hebben wij in de Heemschutpraktijk der laatste decennia ervaren, hoe dicht de gemeente raden stonden bij de particuliere belangen, hoezeer ook politieke achtergronden hier hun rol speelden, en hoe weinig de raden afstand konden nemen om het algemeen belang zijn noodzakelijke en rechtmatige voorrang te geven. Om die reden hebben wij be zwaar tegen de invloed die in de nieuwe wet zal worden toegekend aan de gemeenteraden. Hier moet het hogere gezag zich kunnen doen gelden, juist waar het gaat om zo belangrijke en tegelijk tere zaken als de bescherming van dorps- en stadsgezichten. De neiging om die voor particuliere economische belangen van het ogenblik op te offeren zal bij vele raadsleden begrijpelijk groot zijn. Dat is nu precies het gevaar voor deze stads- en dorpsgezichten. Hier moet krachtig stelling tegen genomen kunnen worden. Indien de wet dit niet mogelijk maakt dan is dat als een onver geeflijke tekortkoming te beschouwen. Voor gemeenten die wel willen is dit artikel overbodig, aan gemeenten die niet willen biedt het geen weerstand. Wat blijft dan het effect van deze Monumentenwet? Overige gevallen Enkele andere gevallen trokken nog onze aandacht. De ondertekenaars van het wetsontwerp hebben af gezien van een wettelijke regeling tot bescherming van roerende monumenten. De staatssecretaris voor O.K. W. beraadt zich wel op een afzonderlijke wettelijke regeling inzake de uitvoer van roerende monumenten. Jammer, dat hier geen termijn genoemd wordt. Dat niet nadrukkelijk de mogelijkheid van een vinders- looninhet vooruitzicht wordt gesteld bij bodemvondsten als bedoeld in art. 24 sub 1 achten wij een gemis. De ondertekenaars merken op, dat zij bepaaldelijk niet streven naar het „regentschap over een volstrekt homogeen rijksbezit" aan monumenten. Haar bemoei ingen zullen zich o.m. beperken tot „waken tegen het verval". Onze vraag luidt: hoe kan dat effect hebben zonder een onderhoudsplicht? Beplantingen zijn niet opgenomen als wezenlijk onder deel van een beschermd stads- of dorpsgezicht, „om dat het op zich zelf onlogisch is zaken, die uit hun aard aan verandering onderhevig zijn, in een bepaalde, bij de aanwijzing te definiëren toestand te bewaren." Waarom dan niet - zoals in de Boswetgeving - inplan ten voorschrijven De wezenlijke verbetering, die wij in dit ontwerp konden vinden op de oorspronkelijke ont- werp-wet is de verhoging van de geldboete in de strafbepalingen. Deze is nu gebracht op ten hoogste tienduizend gulden, ten aanzien van beschermde onroerende monumenten en op ten hoogste drie honderd gulden ten aanzien van opgravingen en vondsten. Als de betekenis van onze monumenten voor het karakter, voor de cultuur van ons land begrepen wordt en de nieuwe wet deze monumenten voor de eeuwen beschermen wil, dan moet de hogere overheid dat ook doen. Zij moet niet door de knieën gaan voor mode- of andere tijdelijke uitingen door welke in stantie ook gelanceerd. Het komt ons voor de taak van onze volksvertegen woordiging te zijn, om elke zwakheid in dit gewijzigde ontwerp van wet snel en afdoend te corrigeren. Het zou een zwarte dag worden in de geschiedenis van de Nederlandse cultuur als deze verslapte wet de Kamers zou passéren. Wil de wet aan haar bedoeling beantwoorden, dan zal men tenminste naar het oorspronkelijke ontwerp- monumentenwet van 1955, dat een gaaf sluitend geheel vormde, terug moeten keren. S. P. BARON BENTINCK Voorzitter TON KOOT Secretaris

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschut - Tijdschrift 1924-2022 | 1960 | | pagina 8