II 93 Ongeveer terzelfdertijd als de brief van de heer Drost werden twee nota's gepubliceerd van de Commissie Verkeer en Vervoer, die bestaat uit negen deskundi gen, grotendeels hoofden van Gemeentelijke Diensten, en tot taak heeft B. en W. te adviseren. De nota's be handelen de radiaalwegen en het verkeer op de ring wegen langs de Singelgracht, twee onderdelen dus van het totale stedelijke verkeerspatroon die ten nauwste met het behoud van het karakter van de binnenstad samenhangen. Het zijn uiteraard adviezen; geen beleidsprogramma's, maar detailstudies ten dienste van een door het gemeentebestuur te bepalen beleid. Dit geldt met name voor het uitvoerigste stuk, dat ant woord geeft op de vraag of eenrichtingsverkeer op de ringwegen ter weerszij van de Singelgracht een aan merkelijke verbetering zou kunnen opleveren. Dit blijkt om verschillende redenen niet het geval te zijn, wèl worden verschillende maatregelen voorgesteld om de kruispunten, waar de verkeersafwikkeling het eerst stagneert, te verruimen. Aan de hand van kaarten en schema's worden de mogelijkheden en moeilijk heden der diverse typen wegkruisingen nagegaan. Men krijgt als het ware een reeks preparaten onder de microscoop. Zoiets is wel geschikt om de ongeduldige weggebruiker duidelijk te maken dat het verbeteren, laat staan het oplossen van verkeersmoeilijkheden niet met een paar vlotte stelregels afgedaan is. Het is een specialistenvak geworden, waarvan de verhande lingen de buitenstaander enige inspanning kosten. Deze ontwikkeling is op zichzelf de aandacht waard. Ortega y Gasset waarschuwde 35 jaar geleden al tegen de „barbaarsheid van het specialisme" en de boutade over „the man who knows more and more about less and less, till he knows everything about nothing", is gangbare pasmunt geworden. Daarmee is echter het specialisme van de „traffic-engineers" noch ver klaard, noch veroordeeld, noch ook overbodig ge maakt. Het is geboren uit noodzaak. Het gevaar schuilt ook niet in de denk- en werkmethode der spe cialisten, maar in de omstandigheid dat het verband met andere aspecten en met het geheel verloren kan gaan hetgeen minder voor rekening van de specia listen komt dan wel van degenen die het algemeen beleid te voeren hebben. De aan de Commissie V. en V. ter beantwoording voorgelegde vraag is beperkt geweest tot de mogelijk heden de verkeersfunctie der evenwijdige routes Nassaukade-Stadhouderskade-Mauritskade en Mar- nixstraat-Weteringschans-Sarphatistraat te verbete ren, in de eerste plaats door een eventuele instelling van eenrichtingsverkeer. De grote beleidsvraag echter ten aanzien van deze ringwegen om de oude stad, na melijk de functie die zij te vervullen krijgen als het vrij rijden en parkeren van auto's in alle afmetingen in de binnenstad vastloopt, komt niet ter sprake. Denkt men aan deze achtergrond, dan wordt de lectuur van het degelijke rapport van de Commissie V. en V. ietwat benauwend. Want de maatregelen die als ab soluut en op korte termijn noodzakelijk worden geacht om in de huidige constellatie de ergste knoop punten in deze beide routes te verruimen, zijn al zó verstrekkend, dat ze de veelbesproken Y-tunnel-in- vestering benaderen. Het eerste punt betreft de situatie op Haarlemmerplein en Nassauplein, uitgaande van de straks te vermelden doorbraak-Haarlemmerhouttuinen. Dit is zeker wel het onmogelijkste verkeerspunt van heel Amsterdam, waar op twee door een brug verbonden pleintjes van onregelmatige vorm Haarlemmerweg, Spaarndam- merstraat (enige toegang tot een volkrijke buurt), Nassaukade, de Wittenstraat, de Wittenkade, Korte Marnixkade, Korte Marnixstraat, Planciusstraat, Nieuwe Wagenstraat, Vinkenstraat, Haarlemmerdijk en Kleine Houtstraat uitkomen; twaalf wegen dus waarvan zeker vijf belangrijke verkeersaders. Voor verbetering van deze toestand is de sloping van enige blokken 19e eeuwse woningen aan beide pleinen nodig, benevens een nieuw viaduct over het Westerkanaal. Het rommelige en benauwde aspect zal er alleen maar op vooruitgaan wanneer hier verkeersruimte wordt geschapen. Het tweede door de Commissie genoemde werk is demping van de Lijnbaansgracht tussen Raamplein en Bloemgracht, alsmede amovering van het bouwblok tussen Marnixstraat, Bloemgracht en Lijnbaansgracht. Nu is Heemschut, zoals bekend, géén voorstander van dempingen. Het water heeft in onze oude steden zulk een onvervangbare waarde dat vervanging door een doods asfaltvlak altijd een verlies betekent, welk verlies nog verzwaard wordt doordat de zo ontstane straten geen verhouding meer hebben tussen hun breedte en de bebouwingshoogte ter weerszij. De Lijnbaansgracht vormde vroeger de scheiding tussen de stad en de bolwerkgordel en was dus maar aan één kant bebouwd. Van die oorspronkelijke bebouwing is op het genoemde stuk weinig overgebleven. Een fraaie grachtwand is het niet. Toch heeft het water daar nog een sprekende functie als grens van de oude stad. Demping zou ook hier een vormloze ruimte doen ont staan zonder enig karakter. De sloping van het bedoel de lelijke huizenblok daarentegen, dat aan de buiten zijde van de gracht staat, betekent ook voor het ge zicht van de stad een winstpunt. Men zou dus, na amovering van deze bebouwing, de noodzaak van de demping nog eens nader kunnen bezien. Aanvaard baar kan een dergelijke maatregel alleen zijn als laat ste en onmisbare schakel van een groot verkeersplan dat een definitieve oplossing brengt voor de binnen stad. Het gevaar van dergelijke plannen is echter dat dempen vlugger gaat en goedkoper is dan het ver werven en slopen van een blok huizen, zodat altijd de verleiding bestaat met het gemakkelijkste deel te be-

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschut - Tijdschrift 1924-2022 | 1960 | | pagina 15