Het verkeersprobleem in Amsterdam I
CITAAT
92
Zo luidt de titel van een vier kantjes lange open brief
die de Amsterdamse zakenman F. H. Drost aan het
Gemeentebestuur en aan de pers heeft gezonden.
Zijn conclusie is: demp Zieseniskade, Lijnbaans-,
Passeerders-, Looiers-, Laurier-, Bloem- en Egelan
tiersgracht, maak een doorbraak parallel aan de
Leidsestraat, en ziedaar: dan is er parkeergelegen
heid en wij zijn uit de brand.
Wij hebben ons wel even afgevraagd of dit geschrift
de ruimte van een bespreking in ons blad waard zou
zijn. Het bevat niet bepaald ideeën waarvan men
denkt: dat heb ik nog nooit gehoord. Daar staat
tegenover dat „het verkeersprobleem" een wer
kelijkheid is geworden voor iedereen op straat. Het
gevolg is dat menigeen zich ergert en deze gevoelens
wil uiten; hetzij door zinloos op een claxon te drukken,
alsof de opstoppingen daardoor ook maar een se
conde eerder voorbij zouden zijn!, hetzij door „flinke"
maatregelen te eisen.
Wij zullen daarom enkele punten uit het betoog van
de heer Drost wat nader bekijken. Zijn redeneertrant
is aldusvoor de zakenman met i aktetas is enkele
tientallen meters lopen als regel aanvaardbaar. Komt
de zakenman van buiten of heeft hij meer bagage
dan wordt het bezwaarlijk. De gemiddelde autorijder
heeft de auto zakelijk nodig.
Demping van de genoemde grachten kan Amsterdam
verlossen van de dreigende verstikking. Er komen
redelijke straten voor aan- en afvoer van het verkeer
naar het Centrum, benevens parkeerruimte voor dui
zenden auto's. Het zakencentrum, nu als in een korset
gewrongen, kan zich uitbreiden. Veel zwaar vracht
verkeer dat de kostbare oude huizen doet verzakken,
zal zich dan niet meer langs nauwe straatjes en grach
ten behoeven te wringen. In de smalle straten tussen
gedempte Lijnbaansgracht en Centrum zijn dan par
keerverboden verantwoord. Hierdoor wordt het ver
keer versneld, wat tijd geld) bespaart, evenals het
verdwijnen van het „kunstmatige" verkeer door het
zoeken naar een parkeerplaats. Tal van verkeersvoor-
schriften die nu de chaos en de nonchalance van de
weggebruikers bevorderen, kunnen worden afgeschaft.
Aldus de heer D. Wat een toekomstbeeld! Een sprookje
gelijk. Een sprookje waarin de te dempen Jordaan-
grachten, die door de bekende beleidsfout van onze
17e eeuwse voorvaderen, niet passen in de verder
zo volmaakte spinneweb-plattegrond, bij toverslag van
richting veranderd zouden zijn om redelijke aan- en
afvoerstraten naar het zakencentrum te worden.
Een sprookje waarin de zware vrachtauto's, door een
andere toverslag, de kostbare oude huizen niet meer
zouden schaden als er nieuwe toevoerwegen worden
gemaakt naar de straten en grachten waar die huizen
staan.
De heer D. is echt wel voor het behoud van waarde
volle huizen. Maar het moet niet te gek worden. In
zakenkringen, meent hij, is alom kritiek op het gebrek
aan voortvarendheid van het gemeentebestuur om
de zich opdringende problemen aan te pakken. Be
houd van het historisch gegevene krijgt wel de aan
dacht die het behoeft.
Nu is de gemeentebegroting geen amusante lectuur.
Maar als de heer D. het veel te geringe bedrag van ca
6 ton dat de Gemeentelijke Monumentenzorg jaar
lijks verwerkt, eens zou vergelijken met de tientallen
miljoenen die jaarlijks in de gewone dienst en als in
vestering gebruikt worden voor havenuitbreiding,
industrieterreinen, wegen en bruggenbouw, dan zou
ook deze bewering onder tafel vallen.
Rotterdam, aldus de heer D., houdt wel rekening met
de toekomst, en kan dan ook in de komende 7 jaar
nog met parkeerruimte in de binnenstad toe. Dat had
in de 15 jaar na de bevrijding ook in Amsterdam kun
nen gebeuren. De heer D. vergeet twee kleinigheidjes:
het bombardement van Rotterdam, dat ten koste
van hoeveel? ook de begeerde parkeerruimte
schiep, en de wettelijke regelingen voor oorlogsschade
herstel, waardoor het Rotterdamse Gemeentebestuur
de mogelijkheden tot herbouw en vernieuwing kreeg.
Doch welk een schrikbeeld als Amsterdam geen grach
ten zou dempen! Dan wordt Amsterdam een „dode"
stad zoals Brugge en Gent, met geveltjes, straatjes en
grachtjes, maar met veel werklozen. „Een levende
stad," aldus de heer D. „kan zich niet permitteren
museum te zijn." Na dit stijlbloempje leggen wij deze
brief in het archief. De slogan is een hardnekkig en
gevaarlijk kwaad.
„Vele van onze oude kernen worden nu grootscheeps
„aangepakt." Daarbij is het „bon ton" (en terecht)
om al deze oude stedebouwkundige monumenten
„in hun waarde te laten". Dit gebeurt echter vaak op
een' zonderlinge manier. Men doet dan het uiterste
de, wat men noemt, stedebouwkundige structuur in
essentie te behouden. Hiermee bedoelt men dat men
de meeste straatassen behoudt en eventueel met een
enkele doorbraak aanvult, maar dat verschillende
ervan door profielrekking beter voor het verkeer
toegankelijk worden. Hierdoor tast men deze steden
juist bij uitstek aan. De oude profielen zijn in dergelijke
gevallen in hoge mate breedte- en detailgevoelig,
zodat zelfs een verbreding van een meter, dempen van
een gracht of vervanging van eigen stoepen door onze
stijlloze 30 x 30 tegels de genius loei kan vernietigen".
Uit ysÈnige kanttekeningen bij het rooilijnbegripdoor Ir. Paul Kessler in
Stëdebouw Volkshuisvestingvanjuni 1960.