77 deze zaak na te gaan. Dit kruitmagazijn het is het oude generaliteitskruitmagazijn te Delft, date rend uit 1611 staat gelukkig op de voorlopige lijst van Nederlandse monumenten van geschiedenis en kunst, op de voorlopige monumentenlijst. Het is dus een beschermd monument ingevolge de Tijde lijke Wet Monumentenzorg; het mag dus niet worden gesloopt of veranderd zonder mijn vergunning; men is echter wel vrij om te verkopen; ook de Staat heeft die bevoegdheid. Ik ben uiteraard gaarne bereid om de Minister van Defensie inlichtingen te vragen over deze kwestie en in ieder geval ben ik bijzonder ver heugd en erkentelijk, dat de geachte afgevaardigde mijn aandacht hierop heeft gevestigd. De geachte afgevaardigde de heer Van Hulst heeft de restauratie van de graftombe van Nicolaas van Putten en Aleidis van Strijen in de Hervorm de Kerk te Geervliet bepleit. De geachte afgevaardigde heeft eigenlijk het antwoord al zelf aangeduid, met de opmerking, dat Monumentenzorg in principe een toezegging had gedaan. Inderdaad is er in beginsel een bereidverklaring om in de restauratiekosten, begroot op ongeveer f. 7000 een subsidie te verlenen waarbij tevens aan de kerkvoogdij is verzocht om mij te berichten of zij voor de restauratie ook een eigen bijdrage kan verlenen. In dat stadium bevindt zich de zaak. De geachte afgevaardigde heeft voorts aandacht gevraagd voor de oude hofkapel, gelegen onder het Ministerie van Verkeer en Waterstaat, ten aanzien waarvan hij heeft aanbevolen een waardig mauso leum te maken voor de graven en gravinnen van Hol land. Mijnheer de Voorzitter. Een in 1879 ingesteld onderzoek, gepubliceerd in de Staatscourant, heeft aangetoond, dat in de voormalige hofkapel op het Binnenhof geen graven en gravinnen van Holland zijn begraven. Wellicht is daar begraven Albrecht van Beieren, zeker Jacoba van Beieren, ook later de dochter van de graaf van Egmont, maar daar zijn geen graven uit het Hollandse of Henegouwse Huis begraven. In 1949 daarmee hield de opmerking van de geachte afgevaardigde natuurlijk verband is er in Rijnsburg een aantal stoffelijke overblijfselen opgegraven, welke vrijwel zeker die van de graven en gravinnen van Holland zijn. Het wetenschappe lijk onderzoek hieromtrent is nog niet voltooid. Er bestaan plannen te Rijnsburg een mausoleum voor die stoffelijke resten op te richten, ter plaatse dus waar zij vandaan komen. Hiervoor is een stichting opgericht, in het bestuur waarvan ook mijn Ministerie is vertegenwoordigd. Tenslotte heeft de geachte afgevaardigde de belang stelling gevraagd voor de Vereniging voor Gelderse Kastelen. Ik heb reeds in de memorie van antwoord toegezegd, dat een hoger subsidie voor 1961 in wel willende overweging zal worden genomen." Ten slotte kwam mevrouw Schouwenaar-Franssen terug op het onderwerp van de publiciteit van ons monumentenbezit en merkte op: „Het doet mij bij zonder veel genoegen, dat de Staatssecretaris in zijn nadere toelichting over de monumentenzorg heeft gezegd, dat hij in vergevorderde bespreking is met de N.T.S. over het geven van meer bekendheid aan wat de Troonrede noemt ons oude cultuurbezit. De bal is hier door de Staatssecretaris en zijn afde ling van het departement verder gespeeld en er gebeurt dus wat. Ik wil wel zeggen, dat ik tevreden maar niet voldaan zal zijn, omdat er natuurlijk een follow-up moet zijn. Dit is nog maar een begin. Wat het „droit de réponse" betreft, heeft de Staats secretaris gezegd, dat hij het een aantrekkelijk idee vindt, maar dat de uitvoering in de praktijk mis schien wel eens moeilijk kan zijn. Het zal waarachtig wel gaan, Mijnheer de Voorzitter; waar een wil is, is een weg en die weg zal hier ook wel te vinden zijn." Hiermee is de stand gepeild van de gevoelens in ons Parlement inzake de monumentenzorg. Binnenkort zal de begroting 1961 in behandeling komen. Het is te hopen, dat dan niet alleen de drie partijen, waarvan wij hiervoor de vertegenwoordig (st)ers citeerden, een krachtig geluid zullen laten horen, maar dat ook de overige politieke partijen een zo belangrijk aspect van onze cultuur een beschouwing bij de Rijksbegroting waard zullen achten. Misschien zouden dan uit de Volksvertegenwoordiging ook stemmen kunnen opgaan jegens de Ministers van Financiën, Verkeer en Waterstaat en die van Volks huisvesting en Bouwnijverheid, immers dezen hebben indirect (soms zelfs direct) grote invloed op de onder gang en het behoud van de monumenten en hun mede werking is voor de Minister en Staatssecretaris van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen onmisbaar. Voor 1961 gaat het om 20 miljoen. TON KOOT

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschut - Tijdschrift 1924-2022 | 1960 | | pagina 23