Landbouw en Natuurbescherming
21
Aan de wijzigingen in het Nederlandse landschap
tengevolge van ontginningen en ruilverkavelingen is
in dit tijdschrift reeds herhaalde malen aandacht be
steed. Toch geef ik gaarne gevolg aan de uitnodiging
van de redactie dit onderwerp nog eens speciaal van
natuurbeschermingszijde te belichten. Daarbij moge
in het kort de bestaande regeling voor de afweging van
belangen tussen landbouw en natuurbescherming
worden gereleveerd, waarna de in de kring van de
natuurbescherming levende wensen voor verbetering
van deze afweging van belangen worden aangeduid.
De kunstmest
Zoals bekend, heeft met name de uitvinding van de
kunstmest in het midden van de vorige eeuw de struc
tuur van ons Nederlandse landschap diepgaand be-
invloed. Ongeveer 100 jaar geleden bedroeg het areaal
aan woeste grond noggoo oooha, terwijl een belangrijk
deel van de .cultuurgraslanden bestond uit onbemeste
hooilanden met een bijzonder rijke flora en fauna. ïn
het oosten van het land hadden de uitgestrekte heide
velden een geheel eigen functie in het agrarische
patroon (schapenteelt en uitsteken van heideplaggen
voor de potstallen). Het kwantum natuurlijke mest,
voor ontginning beschikbaar, was uiterst beperkt, zo
dat alleen uit dien hoofde reeds grootscheepse ont
ginningen slechts zelden mogelijk waren.
Dit alles veranderde in het laatst van de vorige eeuw,
na het algemeen in toepassing brengen van de kunst
mest, in snel tempo. Ontginning van heidevelden tot
weiland en akkerland nam een grote vlucht; ook werd
een belangrijk deel van de heidevelden bebost. In
dezelfde tijd begon de moderne industriële ontwikke
ling van ons land met de hieruit eveneens voort
vloeiende wijzigingen van ons Nederlandse landschap.
Al evenzeer bekend is, dat in het begin van de 20e
eeuw, als reactie op deze revolutionaire ontwikkeling,
de natuurbeschermingsbeweging ontstond, geheel
parallel lopend overigens met het streven tot het be
waren van stads- en dorpsschoon, welk streven leidde
tot de oprichting van de Bond Heemschut.
De natuurbescherming kreeg voor het eerst gestalte
door de oprichting van de Vereeniging tot Behoud van
Natuurmonumenten in Nederland in 1906 en de
direct daarop volgende aankoop van het met vuil-
storting bedreigde Naardermeer. De Vereniging
slaagde er in haar bezit aan natuurmonumenten
spectaculair uit te breiden, zodat zij bij de viering van
het vijftigjarig bestaan in 1956 reds 14565 ha in
bezit had.
Ook de, op initiatief van „Natuurmonumenten" op
gerichte, provinciale organisaties lieten zich niet onbe
tuigd, terwijl de Staat der Nederlanden eveneens een
groot areaal aan natuurterrein de. bestemming van
natuurreservaat wist te verlenen (in 1956: 14 258 ha).
Het valt verder buiten het bestek van dit artikel om
op deze aankoopactiviteiten en de daaraan verbonden
problemen verder in te gaan.
De werkverschaffing
In de jaren na de eerste wereldoorlog en speciaal in dé
periode van de werkverschaffing nam de ontginning
van natuurgebieden opnieuw een grote vlucht. In die
jaren werden onherstelbare verliezen aan het Neder
landse landschap toegebracht. De bekende natuur
beschermer Dr. Jac. P. Thijsse schreef in 1932 in
„De Groene":
„Eenigeweken geleden waren alleen onder leiding van
de Heide Maatschappij 27 000 mannen bezig het aan
gezicht van Nederland te bewerken met schoppen,
houwelen, kruiwagens, smalspoor en wat niet al. Voor
waar geen schoonheidskuur!"
Voor deze werkverschaffingsobjecten werden hoge
subsidies verleend, vaak tot go a 100% van de arbeids
lonen. Het economische criterium werd dus geheel
over boord gegooid en stellig zijn toen vele ont
ginningen uitgevoerd, die zonder overheidssteun nooit
hadden kunnen plaatsvinden.
Eén van de eerste daden van de in 1932 opgerichte
Contact-Commissie voor Natuur- en Landschaps
bescherming was, de regering er op te wijzen, dat voor
de met overheidssubsidie tot stand te brengen ont
ginningen, een afweging van belangen tussen land
bouw en natuurbescherming tot stand moest worden
gebracht.
De regering bleek voor de, ook in de Tweede Kamer
op haar uitgeoefende aandrang gevoelig en werd be
reid gevonden de z.g. Commissie-Weevers te doen
adviseren over de uitvoering van werken, uitgaande
van de Ministeries van Economische Zaken, en van
Landbouw. De Commissie-Weevers, bestaande uit
vooraanstaande biologen, had tot nu toe het Staats
bosbeheer geadviseerd over de aanwijzing en het be
heer van de staatsnatuurreservaten, doch kreeg thans
een veel bredere taak. In 1937 werd de Commissie
ook ingeschakeld bij de werkobjecten, uitgaande van
de Ministeries van Sociale Zaken en van Financiën.
Kort voor het uitbreken van de oorlog, in april 1940,
kwam tenslotte de z.g. Natuurbeschermingsbeschik
king tot stand, waarbij werd bepaald, dat door of
vanwege de Ministeries van Economische Zaken en
Sociale Zaken geen werken zouden worden onder
nomen of gesubsidieerd, zonder dat door de Ministers
van O.K. en W. en van Economische Zaken verklaard
was, dat daartegen uit een oogpunt van natuur- en
landschapsschoon geen bezwaar bestond. De uit
voering werd gedelegeerd aan het Staatsbosbeheer.
Deze Natuurbeschermingsbeschikking heeft zegenrijk
gewerkt. Het steeds in omvang toenemende werk van
het Staatsbosbeheer ten behoeve van de ruilver
kavelingen steunt nog steeds voor een deel op deze be
schikking. Ook de landschapsplannen door het