De moderne architekten en het historische stadsschoon 30 Vooroordelen zijn taai, en daarom is het verheugend wanneer een van deze veelkoppige monsters tekenen van zwakte toont. Het vooroordeel dat degenen die opkomen voor het historische stadsschoon een behoud zuchtig gezelschap vormen, en daarom een afkeer hebben van de moderne architectuur, terwijl omge keerd de moderne architect, die het huidige leven gestalte geeft, zich niet met sentimenteel conserva tisme ten opzichte van vervallende resten uit het verleden kan bezighouden, heeft in de naoorlogse jaren veel schade aangericht. Wederzijds onbegrip groeit snel en is moeilijk te bestrijden. Toch is dit dringend nodig want heemschutters en architecten zijn van nature bondgenoten: voor beiden is de schoonheid van ons land immers het doel van hun inspanning. Naarmate de bevolkingsintensiteit toe neemt, de natuurgebieden wegbrokkelen, het hele land gelijkvormiger wordt, en de moderne economie met haar onafscheidelijke reclame duidelijker het dagelijkse leven en het gezicht van de dingen bepaalt, wordt er meer van die inspanning gevergd om de schoonheid van Nederland niet te laten verstikken in een kleurloze brei van huizen, fabrieken en auto wegen. Tegen dat gevaar zet de architect, die kunste naar is en niet alleen maker van bouwtekeningen, zich evenzeer schrap als de Bond Heemschut met zijn medestanders en aangesloten verenigingen die het besef trachten wakker te roepen voor de cultuur waarden welke in een harmonisch milieu besloten liggen. De architect en de heemschutter hebben dezelfde vijand: de commerciële oppervlakkigheid, die de oude schoonheid gedachteloos verknoeit en de nieuwe schoonheid te weinig kans geeft. In dit verband is het van grote betekenis dat de on juiste tegenstelling tussen de moderne architecten en zeer algemeen gezien de heemschutgedachte, aan het verdwijnen is. In ons decembernummer ci teerden wij enkele tekenende passages uit het onder een nieuwe en zeer vooruitstrevende redactie ver schijnende architectenblad „Forum". In het volgende nummer van „Forum" zijn enkele restauraties in Edam afgebeeld. De begeleidende tekst van de archi tecten Oudejans en Alberts bevat o.a. de volgende zinnen: „Oud stadje aan het Ysselmeer. Bomen, water en gebakken klei. Grachten, torens, binnenplaatsen. De felheid van een oud geveltje. De poezie van een oud straatje Toch moet ook hier gebouwd kunnen worden in onze tijd. Zonder compromis, zonder valse schijn Dit leven levend houden is onze taak. Niet mooie dingen maken, maar heel voorzichtig nieuw leven scheppen, toevoegen aan het oude, niet vernietigen, niet verafgoden, maar ontspannen wer ken, De redacteur Aldo van Eyck vermeldt in de inleiding deze „met groot geduld en gevoeligheid tot stand gebrachte restauraties, mutaties en nieuw inge voegde elementen in een dierbaar Nederlands stadje. Hier overkoepelde de ontvankelijkheid van twee ar chitecten voor de totaliteit van een kleine habitat schijnbaar incongruente tijden. In dit verband is het zeker goed de aandacht te richten op Alkmaar, Utrecht, enz. enz. enz. Vanwaar het recht zich van daag onnodig aan de weerloze schoonheid van het verleden te vergrijpen? Een taak voor bommen, maar niet voor architecten. Zolang het creatieve vermogen tussen voet en zool kleeft en dit is van daag zo verdedige men dergelijke onherroepelijke en onzinnige daden niet met de woorden: zin voor het eigentijdse, want dit betekent iets anders." Uit dit alles blijkt één ding overduidelijk: deze jonge architecten hebben vanuit hun scherp besef voor het aan deze tijd eigene de actuele betekenis van de historische schoonheid ontdekt. Het is voor hen geen hindernis, geen oude rommel maar een element, even kostbaar als kwetsbaar, van ons aller milieu. Zij ervaren hiervan de poëzie, het onvervangbaar persoonlijke, en vooral datgene wat door de verant woordelijke architecten met des te groter ernst wordt nagestreefd naarmate het door de technische ontwik keling verder verdrongen wordt: de menselijke schaal en intimiteit. De tijd gaat verder. Na het vorige- eeuwse historicisme dat een doodgelopen traditie meende te kunnen voortzetten door met een totaal andere schaal van bouwen vroegere vormen na te volgen, en na de zelfvoldaanheid van het begin van deze eeuw toen men de bouwkunst van het verleden steeds door iets gelijkwaardigs of zelfs beters dacht te kunnen vervangen een houding die nog bij de demp- en sloopprofeten met een Herostratus-complexje doorwerkt breekt nu het besef door dat wij te midden van onze nieuwe technische wereld deze schaars geworden fragmenten van een evenwichtiger en met wijder verspreid schoonheidsgevoel door drenkt verleden bitter nodig hebben. Het is niet genoeg dat de altijd vrij beperkte kring van mensen die belangstelling hebben voor de historie op zichzelf, deze oude architectuur en stedebouw bestuderen, of dat er toeristen langs wandelen met een gids vol jaartallen en namen. Vóór alles is het nodig dat de jonge architectengeneratie, gesteld voor de taak om ons aller woon-, werk- en verkeersruimte een menswaardige gestalte te geven, in het vakkundig herstellen en weer bruikbaar maken der oude stads kernen een wezenlijk onderdeel van haar arbeidsveld ziet; een opgave die bijzonder moeilijk is, die weinig uiterlijke successen oplevert, die eindeloos veel zorg en kunde vereist maar dan ook de voldoening

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschut - Tijdschrift 1924-2022 | 1960 | | pagina 16