heeft gesteld de monumenten die blijven bestaan,
te restaureren, vormt voor ons een onoplosbaar
raadsel. Deze afdeling bestaat uit één ambtenaar,
die bovendien belast is met het dagelijkse toezicht
op de restauratie van de Grote Kerkstoren; dit laatste
werk is alleen al een taak waarbij men een éénmans-
afdeling nauwelijks meer hoeft te activeren!
Een positief geluid achten wij het, dat reeds nu tal
van bedrijven hun uitbreidingsplannen in de binnen
stad loslieten en naar industrieterreinen verhuisden.
Dit kan een factor zijn, die ten gunste van de binnen
stad gaat werken! In het artikel van Ir. S. J. van
Embden vindt men een wat uitvoeriger motivering
van het plan: de Voorstraat was tot voor kort het
winkelcentrum; nu dit zich naar het zuiden verplaatst
sterft de winkelfunctie van de beide einden van de
Voorstraat af. Het plan voorziet nu in betere ver
keerswegen juist naar die einden toe, zodat deze
als winkelstraat zullen herleven. Is deze conclusie
reeds in hoge mate speculatief, het uitgangspunt,
dat het winkelcentrum zich weer terug moet ont
wikkelen tot zijn negentiende-eeuwse vorm is een
onbewezen stelling. Vraagt Dordrechts ontwikkeling
inderdaad daar om? Of behoorde dit negentiende-
eeuwse winkelcentrum onverbrekelijk bij de vrij
kleine negentiende-eeuwse stad, en heeft het veel
grotere Dordrecht van nu, gegroeid in zuidelijke
richting, misschien een anders gevormde winkel
wijk nodig?
Voorts stelt van Embden het alternatief: de city in
de binnenstad, tegenover: de city erbuiten en de
binnenstad woonwijk. Aangezien niemand dit laat
ste, hoogst irreële, standpunt inneemt vraagt men:
waartoe? Misschien om zich van een bespreking van
Heemschuts standpunt: passende city-bestemmingen
in de binnenstad, de andere (massale, verkeers-
intensieve) erbuiten, ontslagen te achten?
Opmerkelijk is overigens dat het toekomstbeeld
dat ons van de Spuihaven geschetst wordt (kantoor
vestigingen) reeds in de door Heemschut gewezen
richting wijst.
R. C. Hekker, bekend als boerderijenkenner, heeft
zich gewaagd aan een bespreking van de vraag:
„Behoud of vernieuwing van Dordrechts binnenstad".
Hij begint zijn bijdrage met een uit zijn verband
gelicht citaat uit een artikel van Geurt Brinkgreve,
behandelt op dezelfde wijze ons artikel in het augustus
nummer van Heemschuts vorige jaargang, om ten
slotte een resumé van ons beider standpunt te geven
dat een meesterstukje is van een onwelwillende ver
tekening. Ook Hekkers schets van Dordts ontwikke
ling munt niet uit door nauwkeurigheid. Maar het
is beter hieraan niet te veel aandacht te besteden;
belangrijker zijn enkele feitelijke mededelingen over
de uitwerking van het basisplan. Daarbij zou het
plan op tal van nog niet openbaar gemaakte punten
zijn herzien, waardoor het getal der te sparen monu
menten zou zijn gestegen. De demping van de Spui
haven zal worden beperkt tot een kleiner deel, het
j- -'sS^ige als waterpartij in de „Spuiboulevard"
blijven bestaan. Het centrale plein zal verkleind
worden en door bebouwing van het Hof worden
gescheiden. Men ziet hoezeer dit alles aan de door
ons geuite wensen tegemoet komt.
Roerend is Hekker het met ons eens waar hij schrijft:
„In het algemeen zou men zich met betrekking tot
dit plein en de verdere doorbraak (parallel aan de
Voorstraat naar het Nieuwkerksplein C.F.J.) nog
kunnen afvragen of deze wel de winkelstand in het
kwijnende gedeelte van de Voorstraat zullen ver
sterken, zoals werd beoogd. De mogelijkheid, dat hier
vestiging van zakenpanden wordt toegestaan is niet
denkbeeldig, en dan zal het noordeind van de Voor
straat zeker aan betekenis inboeten." Nu ligt vesti
ging van zakenpanden aan het plein juist in de be
doeling; de ontwerpers van het plan gaven dit al
meermalen te kennen.
Al evenzeer staat Hekker aan onze kant, wanneer
hij de vernietiging van het rivierfront bij de Wol-
wevershaven betreurt. Tenslotte deelt hij mede,
dat de laakbare doorbraken langs het Koor van de
Grote Kerk, over het Scheffersplein, langs de Munt
en bij de Gravenstraat worden herzien. Hij beëin
digt zijn artikel met de mededeling, dat men over
weegt de te slopen monumenten te verplaatsen om
daarmede op grote schaal nieuwe „oude" straat-
wanden op te bouwen, en juicht deze plannen toe.
Indien dit het vooruitzicht is, waarmede men Heem
schut denkt te paaien, heeft men zich danig mis
rekend, vrezen wij. Een enkel pandje te verplaatsen,
het is een bedenkelijke maatregel die in een enkel
speciaal geval kan worden verdedigd. Op grote
schaal uit bestaande straatwanden de „waardevolle"
bebouwing te lichten om daarmede elders een soort
ideaal oud-Dordt samen te stellen lijkt ons een
methode van stadsherstel, die in geen enkel opzicht
te verantwoorden is. Men hoort onze tegenstanders,
die zich ontheven achten van de moeite, van ons
standpunt behoorlijk kennis te nemen, altijd aan
voeren. dat wij van de oude steden een museum willen
maken. Wat is dit bijeenbrengen van huizen om hun
historisch-aesthetische waarde, in een nieuw buurtje
anders dan het creëren van een openluchtmuseum?
Een onverkwikkelijk denkbeeld! Het bewijst eens
te meer, hoe weinig men het probleem der oude
binnensteden werkelijk heeft doordacht. Ronduit
verkwikkend is het zakelijke en rustige betoog van
Drs. R. Kok over „Het wonen in de Binnenstad".
Hij komt daarin, na een heldere analyse van de
binnenstadsvraagstukken tot een krachtig pleidooi
voor een Dordtse binnenstad met een sterke woon
functie, waarvan hij voordelen verwacht uit een oog
punt van verkeer, levendigheid van de kern, en van
monumentenzorg, terwijl hij ook sociale overwegin
gen doet gelden: de huisvesting van die aanzienlijke
groep woningbehoevenden, die het leven in een oud
huis in de oude stad kennelijk verre de voorkeur
geeft boven het wonen in een „uitgekookt flatje"
in een van de buitenwijken.
(slot op pag. 91)