zichzelf en zijn krant blameert naar de drukker
te sturen! Het komt ons bijna wreed voor de
geachte redacteur die het zo flink gezegd heeft
in zijn zekerheid te schokken. Er zijn echter
domheden die werkelijk te erg zijn om onweer
sproken te blijven.
Er zijn inderdaad in Nederland enige tienduizen
den oude huizen die restauratie behoeven. Het
zijn echter niet alle „grote" huizen: integendeel.
Het merendeel wordt gevormd door burger
huizen van bescheiden formaat maar van een
grote architectonische kwaliteit, die zelfs in hun
veelal vervallen staat nog herkenbaar is. Zij staan
bovendien niet in „enkele oudere steden", maar
in vrijwel alle Nederlandse steden die vóór 1800
al enige betekenis hadden terwijl er in een lande
lijke omgeving ook nog wel het een en ander
te vinden is aan monumentale boerderijen en
landhuizen. Men weet vervolgens - en daarmee
zijn wij al aan de tweede zin - heel goed wie de
„enorme sommen voor die restauratie" moet
opbrengen. Als regel betalen de eigenaars meer
dan de helft zelf. Alleen bij kerken en instellingen
van culturele aard stijgt het subsidiepercentage
soms tot ca. 90% van de kosten. De overheid
subsidieert per slot ook de woningbouw. Is het
dan vreemd dat de overheid - dus de belasting
betaler - een bijdrage geeft die het een parti
culier net mogelijk maakt een werk van openbaar
nut te verrichten, zoals het herstel van een voor
de gemeenschap waardevol pand? En zijn de
sommen enorm? In de provincie waar men met
de Deltaplan-werkzaamheden bezig is, kan een
budget van 7-^ miljoen op de Rijksbegroting toch
moeilijk enorm heten. De geachte redacteur moet
eens uitrekenen wat een sanering-oude-stijl van
een enkele straat kost aan onteigening, bedrijfs
schade, verlegging van ondergrondse leidingen en
nieuwbouw. Dat is namelijk het gevolg van niet
tijdig restaureren, en dat kost veel meer. Het
dringt volgende zin zeer goed tot de restau
ratie-bepleiters door dat men in vroeger eeuwen de
huizen in velerlei stijlen naast elkaar bouwde. Dat
is een van de charmes van oude steden. Het merk
waardige daarbij is dat de huizen van de 16e tot
het begin der 19e eeuw in hun schaal, hun kleur,
hun materiaalgebruik en hun ambachtelijke con-
structiewijze bij wijze van spreken tot één familie
horen, ondanks de geleidelijke evolutie der bouw
en vooral der decoratie-stijlen. Misschien heeft
de schrijver dat evenmin opgemerkt als het feit
dat de huizen uit het eind der 19e en der 20ste
eeuw in toenemende mate van deze vroegere
harmonie verwijderd zijn geraakt, zodat het argu
ment „het kon vroeger, dus het kan nu ook" op
onbekendheid met de feitelijke situatie berust.
Daarom pleiten de restauratiebepleiters voor bij
zondere zorg en discretie bij het moderne bouwen
in een historisch bepaalde omgeving, zodat de
nieuwe panden waarvan de noodzaak in vele
gevallen voor ieder redelijk mens duidelijk is de
in vroeger eeuwen geschapen harmonie niet
brutaalweg kapotbreken. Is het zo iets duidelijker
geworden
Daarna gaat de redacteur van de Prov. Zeeuwse
Courant over op Amsterdam. Dat is verheugend,
maar het zou nóg verheugender zijn als hij eens
zelf zou komen kijken. De afstand kan toch echt
geen beletsel meer zijn. Hij zou dan kunnen ont
dekken dat de verantwoordelijke instanties in
Amsterdam al lang tot een ontdekking zijn ge
komen die precies tegenovergesteld is aan hetgeen
hij dacht ontdekt te hebben. Men heeft namelijk
al sinds jaren ontdekt dat „die eerbiedwaardige
restauratiepanden" werkelijk eerbied-waardig en
in de praktijk heel goed te restaureren zijn. Ze
hebben, vóór de restauratie, als regel inderdaad
weinig comfort, om te beginnen omdat het begrip
„comfort" betrekkelijk modern is zodat men
tijdens de bouw nog niet als norm hanteerde, en
vervolgens omdat een groot deel der oude huizen
in de 19e eeuw inwendig slecht verbouwd is. Maar
zij hebben een heel bijzondere sfeer en gezelligheid,
zelfs bij gebrekkig comfort en hygiënische voor
zieningen. Misschien interesseert het daarom de
geachte redacteur dat zowel het wooncomfort in
het algemeen als het moderne sanitair in het bij
zonder bij de restauraties worden aangebracht,
terwijl de sfeer er eerder door versterkt wordt dan
verloren gaat. Een belangrijk element zijn daarbij
de verschillende verdiepinghoogten en de fraaie
verhoudingen der kamers die alleen „onmoge
lijk" zijn voor iemand die de gestandariseerde
afmetingen der moderne flatbouw voor het on
overtrefbaar hoogtepunt van goede proporties
aanziet. Zijn argumenten tégen blijken dus nader
beschouwd argument vóór restauratie te zijn.
Vervolgens de ligging. Woont men „liever niet
meer" op de Amsterdamse grachten omdat er de
laatste veertig jaar vele kantoren en handels
huizen zijn gevestigd? Vraag het een willekeurige
grachtbewoner
Het toppunt is wel de bewering dat men nu alleen
nog maar gevels restaureert. Het komt voor dat een
restauratie beperkt blijft tot gevelherstel óf omdat
het interieur nog goed is öf omdat een ingrijpende
restauratie de eigenaar op het moment te duur
zou zijn. Maar het gemeentelijk Bureau Monu
mentenzorg streeft altijd naar een zodanig in- en
uitwendig herstel dat het pand constructief weer
100