Citaat en Commentaar
I
„De reeks van rechthoekige ramen, als gaten in de muur
geplaatst, is in veel moderne architectuur onaanvaardbaar:
bij het contrast van open en gesloten bouwdelen en wanden
is de individualiteit van de raamelementen niet bruikbaar:
de wanden zelf moeten open of gesloten zijn ofwel door
materiaal ofwel door structuur.
Zo heeft Marcel Breuer eens verklaard toen hem gevraagd
werd naar de oorsprong van de trapeziumvormige ramen
van het Amerikaanse Ambassadegebouw in den Haag
dat hij afzag van het gewone raam omdat hij dat niet meer
kon maken.
Inderdaad, wij kunnen geen raam meer maken. Denken
wij er slechts eens aan hoe de 18e eeuwse architectuur
geheel door het raam werd bepaald, hoe de deftige heren
huizen in alle Nederlandse steden bestaan bij de gratie van
het raam, met vaste regels van hoogte en breedte, hoe voor
hele decennia een vast raamtype werd gebruikt, dan zien
wij hoe in de huidige architectuur de functie van het raam
grondig is gewijzigd, is gedegradeerd(Uit een artikel
van Ir. A. W. P. Thurissen in Katholiek Bouwblad
jaargang XXVI, nr. 23).
Hoe vaak wordt Heemschut niet verweten de
moderne ontwikkeling te willen belemmeren door
een behoudzuchtige lofprijzing van het verleden
Het deed ons daarom genoegen het bovenstaande
citaat te kunnen overnemen uit een architecten
tijdschrift. Niets is immers verwarrender dan het
rhetorisch toegespitste contrast tussen vroeger en
nu om overal, te pas en te onpas, „vooruitgang" en
„ontwikkeling" te kunnen constateren. De wereld
waarin wij leven verandert snel en juist daarom is
een rustig oordeel nodig dat zowel de winsten als de
verliezen kan onderscheiden. Van zulk een even
wichtig oordeel is het citaat van Ir. Thunnissen
een voorbeeld. De verliezen liggen in de eerste
plaats in het culturele vlak, de winsten in het
technische en sociale. Het is zaak de verliezen, de
achteruitgang, eerlijk onder ogen te willen zien,
om de strijd te kunnen voeren waarvoor Heem
schut jaar in jaar uit al zijn krachten inzet. De
strijd voor de schoonheid is de strijd tegen de ont
luistering van ons land. Het door Ir. Thunnissen
geconstateerde aspect van de moderne architectuur
is zonder meer een verlies, onvermijdelijk wellicht
in het huidige tijdsgewricht, maar niet weg te
redeneren. De ramenrijen in de nieuwe stadsdelen
zijn nu eenmaal monotoon en vervelend. Voor ons
is dat geen reden tot voldoening. Heemschut staat
in dit opzicht aan dezelfde kant als de moderne
architecten die zich inspannen van de moeilijke op
gave het best-bereikbare te maken. Het creatieve
werk wordt echter door de architecten gedaan;
het publiek, al dan niet uit de Heemschut-kring,
is niet meer dan belangstellend toeschouwer. Ten
opzichte van bestaande gebouwen, stads- en land
schapsbeelden die van waarde zijn en min of meer
tot ons aller geestelijk bezit behoren, ligt de zaak
evenwel anders. Daar heeft het publiek, en zeker
het gedeelte dat zich hiervoor actief interesseert,
wel degelijk het recht en de plicht zijn stem te laten
horen. Daarom is de door Ir. Thunnissen geconsta
teerde superioriteit van de door de ramen bepaalde
18e eeuwse gevels voor ons aanleiding om onop
houdelijk te pleiten voor behoud en herstel van een
kostbaar erfdeel dat door de huidige generatie
doorgegeven moet worden aan volgende geslachten.
II
Het is echt waar, geachte lezers, het stond gedrukt
in de Provinciale Zeeuwse Courant te Middelburg
van g oktober 1959:
„Op het ogenblik kijkt men in enkele oudere steden van
Nederland naar enige tienduizenden grote oude huizen,
die restauratie behoeven. Men weet niet wie de enorme
sommen voor die restauratie moet opbrengen. Dat onze
voorvaderen in de zestiende, de zeventiende, de acht
tiende en de negentiende eeuw die huizen rustig in veler
lei stijlen naast elkaar hebben gebouwd en dat het vol
komen logisch zou zijn wanneer daartussen nu ook
twintigste eeuwse huizen zouden verrijzen dringt niet
tot de restauratiebepleiters door.
In Amsterdam, waar 5 000 van die eerbiedwaardige
restauratiepanden staan, is men al lang tot de ontdek
king gekomen dat die huizen eigenlijk niet te restaureren
zijn. Ze hebben geen comfort, ze bevatten kamers van
onmogelijk formaat, er zijn geen goede hygiënische
voorzieningen. Meestal staan ze in wijken waar men
liever niet meer woont omdat het handels- en kantoor-
wijken zijn geworden.
Daarom restaureert men in Amsterdam nu alleen nog
maar gevels en daarachter verrijst dan het betonskelet
van een modern kantoor- of industriegebouw. Die
gevels zijn dan niet meer dan een soort toneel-coulissen
Eerlijk gezegd hebben wij bij het lezen van dit
proza ook een licht gevoelen van afgunst moeten
onderdrukken. Wat moet het prettig zijn om
zo rustig en onbekommerd zoveel blunders in
enkele volzinnen te kunnen samenpersen, en
om het resultaat dan zonder te beseffen hoe men
99