48ste jaarverslag van de secretaris 19 58 mei 1959
ziene maatschappij of een, waarin de zaken van de
geest toch uiteindelijk praevaleren
De beroepen, die op Heemschut gedaan worden,
en de sympathie, die wij van talloze kanten ont
vangen, zijn er het bewijs van, dat zeer, zeer velen
verontrust worden door de autonomie der technici
en specialisten. De roep om plannen, waarin alle
aspecten, ook die van de cultuur en de historie, tot
hun recht komen en tegen elkaar worden afge
wogen, wordt steeds luider.
Daarnaast is het merkwaardig en verheugend
hoezeer het Nederlandse volk, wanneer het er
maar eenmaal op gewezen wordt, bereid en in
staat is om schoonheid te zien, te ontdekken en te
waarderen. In verband hiermede herinner ik U aan
het tweede gedeelte van onze doelstelling: het
Nederlandse volk te overtuigen van de noodzake
lijkheid mede te werken aan het behoud en de be
scherming van de bestaande en het scheppen van
nieuwe schoonheid.
Het vorige jaar vroeg ik mij af, of hiertoe ook niet
een radiocursus „openbaar kunstbezit" georgani
seerd zou kunnen worden met als onderwerp ons
bij uitstek openbaar kunstbezit: de langs straat,
gracht of plein gelegen voortbrengselen onzer
nationale architectuur. Thans heeft de Staats
secretaris van Onderwijs, Kunsten en Weten
schappen op een desbetreffende vraag van Me
vrouw Schouwenaar geantwoord, dat degenen, die
de cursus „openbaar kunstbezit" verzorgen, zich
niet in staat achten een dergelijke cursus te organi
seren. Ook het Departement kan het niet doen,
maar pogingen van anderen zouden zeker zijn
sympathie hebben. Gesteund door deze laatste
verzekering zullen wij moeten nagaan, wat in
dezen gedaan kan worden.
Het zal U uit het voorgaande hopelijk duidelijk gé
wordén zijn, dat ik de vraag, of ons werk nog zin
heeft, nog gerechtvaardigd is, met een volmondig
„ja" beantwoord. Wij zullen trachten de waarden,
wier bescherming wij vrijwillig op ons genomen
hebben, door de branding van de waan van den
dag te loodsen. Wij doen dit met te meer ver
trouwen, omdat wij uit ervaring weten, dat U ons
waar mogelijk behulpzaam bent en omdat een
grote schare landgenoten niet anders van ons
verwacht.
En hiermede verklaar ik de 48ste jaarvergadering
voor geopend.
Mr. S. P. Baron BENTINCK,
voorzitter van de Bond Heemschut
De problemen die in het 48ste verslagjaar van de
Bond Heemschut ter tafel kwamen zijn van zo veel
omvattender en gecompliceerder aard, dat zij de
problemen die in de tientallen voorgaande jaren aan
de orde kwamen ver achter zich laten.
Aanvankelijk betroffen deze vraagstukken: ontsierende
reclame, lokale lintbebouwing, incidentele slopingen
of ontoelaatbare wijzigingen van monumenten, water
verontreiniging, esthetisch onverantwoorde straat
meubelen, palen wee, incidentele dempingen enz.
Thans gaat het om gehele streken, die totaal van
karakter veranderen, door ruilverkaveling, ontbossing,
bebouwing, wegenaanleg of om verkeerseisen, die de
oude kernen van steden en dorpen dusdanig wijzigen,
dat van een ontwrichting van stadspatroon- en karak
ter kan worden gesproken.
De dreiging is niet meer incidenteel, plaatselijk, maar
massaal en totaal.
Daarbij doet zich het verschijnsel voor, dat in deze tijd
van technisch gigantische ontwikkeling, de technische
eisen zo zwaar wegen en zo licht algemeen geaccep
teerd worden, dat alle andere daarbij tussen de stoelen
dreigen te vallen. Dit maakt de zaak waar de Bond
Heemschut voor strijdt wel tot een bijzonder hache
lijke.
Wij behoeven maar te noemen: het Deltaplan, de
Europoort, de Biesbosch, de Bossche Broek, de v
satellietsteden, de wederopbouwplannen voor Amster
dam, de verkeersplannen voor de steden Alkmaar,
Nijmegen, Dordrecht, Utrecht, Leiden of voor klei
nere gemeenten zoals Woudrichem en Heusden. Zij
alle geven aan in welke orde van grootte moet worden
gedacht.
Gelukkig heeft de Bond Heemschut vele duizenden
vrienden en medewerkers, die hieraan belangeloos hun
tijd en zorg geven, zoals de zusterverenigingen, de
Contactcommissie, de Koninklijke Nederlandse Toe
ristenbond A.N.W.B., de Vereniging Menno van
Coehoorn, de Vereniging Hendrick de Keyser, de
Vereniging De Hollandsche Molen, de Nederlandse
Kastelenstichting, tientallen plaatselijke verenigingen
en vooral de elf provinciale Heemschutcommissies
Stad en dorp, onze commissie De Weg in het Land
schap. Zij alle missen echter de gróte technische appa
ratuur, waarover de diensten voor Publieke Werken
of voor Stadsuitbreiding en Stadsontwikkeling kunnen
beschikken, of de diensten van Bouwnijverheid,
Waterstaat e.d.
Een belangrijke, niet te onderschatten handicap is ook,
dat de grote plannen vaak jarenlang door een staf van
42