Openingswoord van de voorzitter op de Algemene Leden vergadering, 9 mei 1959 in het Carltonhotel te Amsterdam Dames en Heren, gewone en buitengewone leden van Heemschut. Behoudens een enkele uitzonde ring wordt U slechts éénmaal per jaar voor een ledenvergadering bijeen geroepen ten einde de door statuten en huishoudelijk reglement vereiste besluiten te nemen. Deze vergadering geeft ons echter ook gelegenheid om met elkaar van ge dachten te wisselen over wat onze Bond in het afgelopen jaar deed en wat van hem in de toe komst verwacht mag of moet worden. Gaarne heet ik U welkom en ik spreek er mijn erkentelijkheid over uit, dat U deze zaterdag middag geeft, omdat dit een aanwijzing is van uw liefde voor de schoonheid van ons land, die in ons werk toch de centrale plaats inneemt, èn van uw belangstelling voor onze Bond. Een bijzonder woord van welkom richt ik tot Mr. Rohling, die als vertegenwoordiger van de Staatssecretaris van Onderwijs, Kunsten en We tenschappen aanwezig is en uit wiens tegenwoor digheid de belangstelling voor ons werk van de zijde van het Departement blijkt. De prettige samenwerking met het Ministerie stellen wij zeer op prijs. Heemschut en zijn bestuur in het bijzonder leden in het afgelopen jaar gevoelige verliezen. Door de dood ontvielen ons drie prominente be stuursleden, die in en buiten de Bond hun krachten gaven en die door hun werk en persoonlijkheid een stempel op Heemschut gezet hebben. Wij denken met eerbied en dankbaarheid aan Bierens de Haan, sedert 1936 lid van het bestuur en van 1940 tot 1955 voorzitter; aan Cleyndert, de eerste secretaris van onze Commissie „De Weg in het Landschap", tot het laatst onvermoeibaar in de weer voor de natuurbescherming; aan Koning, die gedurende 32 jaar deel uitmaakte van het Dage lijkse Bestuur en de laatste jaren tevens voorzitter was van de Centrale Commissie Stad en Dorp. Moge Heemschut hun nagedachtenis in ere houden. Dames en Heren, wij hebben een jaar achter ons, waarin vele malen naar de mening van Heemschut gevraagd werd in zake plannen, waardoor min of meer ingrijpende wijzigingen in onze steden en dorpen zouden worden aangebracht. Meestal ver wachtte men van Heemschut een protest of een actie, omdat de veranderingen gepaard zouden gaan met verlies van historisch schoon, met ver minking of ontluistering, zonder dat daar nieuw schoon voor in de plaats gesteld werd. De problemen, die Heemschut ontmoet, de aan slagen op schoonheid en harmonie zijn zo vele en van zo grote omvang, dat men zich gaat afvragen: Wat kan Heemschut in feite tegen deze vloedgolf nog doen Leveren wij geen achterhoedegevechten in een verloren slag Hebben alle moeiten, die wij ons getroosten, hebben de last en onaangenaam heden, die wij anderen moeten aandoen, nog zin; zijn zij gerechtvaardigd? Dit is ook in deze kring geen rhetorische vraag, maar een, die een ieder van ons zich moet stellen en beantwoorden, willen wij met overtuiging en bij teleurstellingen met vasthoudendheid kunnen voortgaan. Het is een vraag naar de situatie, waarin wij verkeren, de omstandigheden, waaronder wij werken. De voorzitter van ons lid de Contact-Commissie voor Natuur- en Landschapsbescherming heeft in zijn openingswoord van de laatste jaarvergadering gewezen op de overwegende invloed van de tech niek en het mechanische op onze samenleving, die „lijdt onder een krankzinnige ik wil niet zeggen anarchie maar autonomie van de technische krachten." In gelijke zin drukt Ir. S. J. van Embden zich uit, wanneer hij bij een bespreking van het verkeersplan voor Utrecht van Prof. Feuchtinger in Elseviers Weekblad schrijft: „In werkelijkheid evenwel zou realisering van zijn voorstellen noodzakelijk een proces inleiden, dat eerder spontaan zou voeren tot de ondergang van deze onaantastbaar verklaarde elementen. Dit is de consequentie van de op alle levensterreinen voortdurend dreigende anarchie der zich emanci perende specialismen. Een verantwoord plan is alleen mogelijk, wanneer het bijzondere onder geschikt wordt gehouden aan het algemene, het onderdeel aan het geheel." De plannen voor onze historische steden en dorpen, waarbij aan de techniek en de economie alle ruimte wordt gelaten en waarbij de cultuur te kort komt, bevestigen helaas deze uitspraken. Ons nationaal en Europees cultuurbezit is groten deels vererfd bezit, van generatie op generatie overgedragen, maar ook veranderend naar vorm en inhoud. Is men thans bezig bij deze plannen de rijke erfenis te verwerpen? Wordt zij als een last of belasting beschouwd? Zowel de architectonische als de stedebouw- kundige scheppingen vormen een afspiegeling van de tijdgeest. Bouwen wij uitsluitend aan een tech nisch perfecte, efficiënte, van alle comfort voor- 41

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschut - Tijdschrift 1924-2022 | 1959 | | pagina 11