belang voor de vorming van het levensgeluk van deze bewoners, maar ook op de lange duur voor de stads- en dorpskernen als geheel, die op deze wijze bewoond en levend blijven en voor troosteloze city-vorming bespaard worden. Naar voorbeelden behoeft niet gezocht. In elk hart van het aan histoiische steden en dorpen zo rijke Nederland heeft men die, of dit Amsterdam heet of Zieriksee, Zweelo of Woudrichem, Harlingen of 's-Hertogenbosch, de voorbeelden liggen voor het grijpen. Als onze verontwaardiging zich richten moet en voor de slechte verstaander een schuldige aan wijzen, dan kan ons antwoord kort zijn. De fout schuilt niet bij één enkel departement of één enkele instantie, maar naar ons gevoelen bij de eenzijdig gerichte economische belangstelling en de aan het verbazingwekkende grenzende onverschilligheid van onze Volksvertegenwoordiging. De totstandkoming van een bruikbare Monumenten wet is een eindeloze lijdensweg, die haast doet terugverlangen naar de eenregelige Monumenten wet door Generaal Winkelman in oorlogstijd uit gevaardigd. Bij de jongste begrotingsdebatten in de Tweede Kamer beperkte de behandeling van het voor het gezicht en karakter van ons land zo belangrijke onderwerp de Monumentenwet, zich tot de op merkingen van zegge en schrijve één lid, (de heer J. Willems). Niemand van de overige 149 leden van de Tweede Kamer ondersteunde dit betoog om te wijzen op de culturele, maar ook sociale en zelfs óók economi sche betekenis die deze vorm van schoonheid van ons land in onmiskenbare mate bezit. Niemand, die, behalve op de schriele begrotingspost van vijf miljoen voor de Monumentenzorg te wijzen, ook de nadruk legde op een taak welke hier voor de Ministeries van Bouwnijverheid en Volkshuis vesting en Sociale Zaken kan liggen. Of moet dit gezien worden als de gebruikelijke en jarenlange miskenning van het belang, dat de be woning van onze oude stadskernen heeft voor de Volkshuisvesting en Volksgezondheid? Goede geconcentreerde bewoning van onze stads kernen heeft door de eeuwen heen bijgedragen tot een krachtige stimulans op de economie en de wel vaart. Alle historische Nederlandse steden zijn daar stuk voor stuk de bewijzen van. Alle lokale ge schiedenissen laten dit tussen de regels door lezen. Het zou diep betreurenswaardig zijn en onherstel bare gevolgen hebben, als dit in 1958 niet meer be grepen werd en de kernen door de z.g. city-vor ming ontvolkt, ontwricht en ontluisterd worden. De ingreep die in de 19de eeuw gedaan is op oude steden en dorpen, de dempingen en slopingen, zijn door het nageslacht algemeen betreurd en veroor deeld. Men zou veronderstellen dat dit een leer zame invloed zou hebben, maar de greep die thans op oude stadskernen wordt gedaan is dusdanig, dat in vergelijking daarmee alles wat in de 19de eeuw geschiedde slechts als luchtig kinderspel moet wor den bestempeld. Wie zou verwachten dat men in onze tijd hart en hoofd zou inzetten om verfijnde stedebouwkundige chirurgie toe te passen op onze oude stadskernen om daar de rotte plekken uit te snijden en met behoud van structuur en karakter de kernen weer gezond te maken, komt bedrogen uit, want hij zal tot zijn ontsteltenis in verschillende gevallen constateren, dat onder de dekmantel van urbanistische toverspreuken het slachtmes wordt gehanteerd. Wie voorbeelden vraagt behoeft maar aan Oud- Nijmegen en aan de Nieuwmarkt-omgeving te Amsterdam te denken. Er staan meer potjes op het vuur. Te oordelen naar de geuren die van achter de gesloten deuren, waar deze brouwsels bereid worden, tot ons komen, staan ons bij verschillende overheidsplannen nog teleur stellende verrassingen te wachten. Immers het is een bedenkelijk verschijnsel van deze tijd, dat verschillende plannen achter gesloten deuren worden voorbereid en ons geen royale ge legenheid wordt geboden om deze in openbaarheid te bestuderen en aan discussie te onderwerpen. Het is voor onze democratie verontrustend dat een gefundeerd artikel in ons orgaan, onder de titel „ambtelijke bevoogding staat de vorming van een publieke opinie in de weg (Heemschut augustus 1956) niet in brede kring de aandacht heeft ge trokken. Blijkbaar wordt dit verwerpelijke systeem in lauwe berusting aanvaard. Maar ik wil niet nalaten de waarschuwing te herhalen, welke dit artikel tot tendens heeft nl. van het dreigende gevaar, dat de bevolking het optreden van de overheid ervaart als overmachtde werken ah gedicteerd in plaats van met haar overlegd. Het behoeft geen betoog, dat de taak van Heem schut daardoor dreigt te verworden van ene van verzorging van het „heem" tot ene van verzet tegen de aantasting daarvan, tot een strijd tegen een ambtelijke, bureaucratische, mogelijke vijand, die vanuit een hinderlaag kan aanvallen. Ernstiger is nog, dat er weinig waarborg is, dat bederf en aantasting van het land niet plaats zullen hebben, dat men ter zake slechts repressief kan optreden als het te laat is, dat er een vervreemding dreigt tussen overheid en volk, en dat dit volk ook niet tot medewerking wordt gestimuleerd. Het ligt niet 41

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschut - Tijdschrift 1924-2022 | 1958 | | pagina 10