NIEUWE LEDEN
3?
wordt besloten met een korte samenvatting in de
Engelse taal.
P. Verhoog, Langs Havens en Strand; de kust van
België en Nederland. Hollandia, Baarn, z.j. (111.).
Men zou dit boekje een „heemkundig" werk kunnen
noemen, aangezien het een beschrijving bevat van
alle aspecten van het leven langs en van de zee. De
zee zelf, zijn geologische geschiedenis, zijn chemie;
golven en wind, havens en schepen, reddingsmiddelen
en seinen, instrumenten en zeekaarten, verlichting,
betonning en loodswezen, en tenslotte zeeflora en
-fauna van het water langs de kust worden beschreven
en door aantrekkelijke illustraties verduidelijkt.
De bronnen van de schrijver zijn kennelijk hier en
daar zeer Engels geweest, waar hij spreekt van het
„Engels" Kanaal (zouden Tromp en De Ruyter zich
niet in hun graf omdraaien?). Dit alles is van weinig
belang, wanneer wij overwegen, dat hier een „heem"
is beschreven, dat voor ons volk van ouds van essen
tieel belang is en waarover niet veel literatuur te
vinden is, die in kort bestek het gehele gebied bestrijkt.
Daar deze beschrijving bovendien uitmunt door
duidelijkheid en bondigheid, en men de indruk heeft,
dat geen enkel aspect van enig belang aan de aan
dacht van de schrijver ontsnapte, menen wij slechts
waardering voor zijn werk te mogen uiten.
Mariap van Urk, Urker ambachten en bedrijven,
Enkhuizen, 1955; 54 blz. (ill.)
De oude cultuur van Urk is voor een belangrijk deel
reeds verdwenen. De gesloten gemeenschap is ver
broken door de aansluiting aan de polder; de een
gesloten geheel vormende eilandcultuur eveneens.
Eén van de vrouwelijke bewoners van Urk, Mariap,
herinnerde zich nog veel van de oude toestanden,
bedrijven en gewoonten. Dat, en het feit dat zij over
dichterlijke gaven beschikt leidde tot het ontstaan van
dit bundeltje, dat ook in toon en sfeer volkomen
„Urks" is.
Dat de foto's die het boekje sieren, voor een groot deel
geënsceneerd zijn, moge veel zeggen, het is toch ook
verheugend, dat ze nog geënsceneerd kónden worden,
en daarbij op een zo ongedwongen wijze. Uitgever
is de vereniging van vrienden van het Zuiderzee
museum te Enkhuizen; de uitgave werd verzorgd
door de heer K. Boonenburg, wetenschappelijk
ambtenaar van het museum.
G. F. J.
.„Ars folklorica Belgica", Moord- en ^uid-Nederlandse
Volkskunstonder leiding van Prof. Dr. P. de Keyser; 1956;
De SikkelAntwerpenWereld-Bibliotheek, Amsterdam.
Het 264 bladzijden tellende boek bestaat uit 10 hoofd
stukken. Zeven hoofdstukken hebben betrekking op
Belgische folkloristische zaken; drie op Nederlandse.
Om met de „Nederlandse" bijdragen te beginnen;
deze zijn eigenlijk niet de beste. Het kan zijn dat wij al
te lang „Achter de kromme dissel" hebben gezeten en
gepeinsd hebben over de aanduiding „Van klep tot
krat*', maar het is zeker dat we in het artikel weinig of
geen nieuws kunnen ontdekken. Het schijnt ons meer
een hergroepering van paradepaardjes. De bijdrage
van J. Duyvetter over de streekdrachten in Nederland
geeft evenmin veel nieuws, al vinden wij dat hij de pro
blemen juist stelt. „Die Dritte im Bunde", Mej. A.
Nieuwland schrijft over „Handwerken, toegepast op
streekdrachten", Zij worstelt daarbij nog te veel met
de problemen van het Nederlandse taaleigen om haar
artikel aanvaardbaar te kunnen maken.
Dit klinkt natuurlijk allemaal nogal naar en pessi
mistisch, doch helaas zijn wij er van overtuigd, dat
velen deze kritiek zullen delen.
Waarom zijn de Belgen niet dichter bij huis gebleven
Het hoofdstuk van Prof. Dr. de Keyser zelf, die de uit
gave verzorgde, is werkelijk voortreffelijk. Het draagt
als titel „De nieuwe reis naar Luilekkerland". Men
zou kunnen wensen dat de professor sommige van zijn
mede-scribenten wat meer had beïnvloed om tot
iets goeds te komen. De bijdrage van H. Stalpaert over
de boetprocessie van Brugge is ook heel belangwekkend
evenals het artikel van Jules Pieters over „Bedevaart
vaantjes en paardenommegangen".
Dan is er een heel interessant hoofdstuk over „Kem-
pische zandtekeningen "van de hand van Dr. J. Weyns
en Prof. Dr. A. J. J. van de Velde schrijft een kort maar
compact artikel over de „Monstrorum Historia van
Ulysses Aldrovandi als bron voor de folklore der vlie
gende blaadjes". Een uiterst levendige en rake tekening
van de „Scheldevissers" is van de hand van L. Maere-
voet, terwijl R. de Bock schrijft over „Traditioneel
scheepsornament". Dit laatste artikel is weer meer een
chronologische samenvatting van reeds bekende feiten.
In dit korte bestek kan niet op alle tien onderwerpen
afzonderlijk worden ingegaan. De conclusie zou kunnen
luiden: het geheel helaas wat rommelig, met in sommige
artikelen een geprononceerde verwaarlozing van de Ne
derlandse taal; toch een erf vormend, waarop menige
folkloristische kip nog een goed graantje zal kunnen
pikken. Het mag dus, zoals te doen gebruikelijk, in
geen enkele boekenkast ontbreken (zolang er folkloris
tische kippen zijn). K.B.
Als donateur traden toe:
Gemeentebestuur van Bergambacht. J. G. Buurke,
dir. Hotelmaatsch. „Gooiland", Hilversum.
Als buitengewoon lid traden toe:
Mej. A. Amsen, arts, Naarden; mr F. W. van den
Berg, Rotterdam; mr N. J. Bink, Rotterdam; W. J. de
Bruyne, Amsterdam; ir H. Hissink, Haarlem; mr H.
L. L. van Hoogenhuijze, Zeist; J. W. Hudig, Arnhem;
Prof. mr. G. E. Langemeyer, 's-Gravenhage; P. de
Looff, Epe; mr G. A. A. Middelberg, 's-Gravenhage;
E. R. Middelveen, Apeldoorn; ir G. J. Temminck
Groll, Driebergen; Jan van der Vate, Vienna, Virginia,
U.S.A.; S. Zeilmans, 's-Hertogenbosch.