TON KOOT
NEDERLAND VERSLINDT ZIJN CULTUURSCHOON
Het waken voor de schoonheid van ons land is het
devies van de Bond Heemschut. Gelukkig is het
niet zijn alleenrecht. Integendeel, hoe meer mede
standers hoe liever. En medestanders zien wij op
tal van plaatsen opstaan om hun stem te verheffen
tegen de opdringende ontluistering.
Een Nederlandse voorpost in het buitenland wordt
bezet door Dr. J. van der Stap, die in zijn kwaliteit
van directeur van het A.N.V.V.-kantoor te Parijs
tot taak heeft ons land onder de aandacht van de
Fransen te brengen, en hen tot het bezoeken van
ons land te bewegen. Hij heeft zich de vraag gesteld
wat onze propagandistische troe
ven zijn. De goedkoopte? Neen.
Hij heeft er in een voortreffelijke
causerie op de Algemene Ver
gadering van de A.N.V.V. te
Groningen dit jaar een antwoord op gegeven.
Daaruit citeren wij een gedeelte dat ten zeerste
onze aandacht verdient.
„Wat de Fransen aantrekt is ons cultuurbezit. En
uitsluitend dat cultuurbezit in de ruime betekenis
van het woord. Ons land is arm aan natuurschoon,
rijk aan cultuurschoon. Terwijl het eerste groten
deels ontoegankelijk ligt achter het prikkeldraad
van artikel 461, zijn we op sommige plaatsen bezig
het tweede te verslinden. Wanneer wij onze toe
ristische investeringen vergelijken bij die van
andere landen, dringt één feit zich onweerstaan
baar op: ons toeristisch kapitaal is van culturele
aard. Terwijl in de meeste landen dat kapitaal
gevormd wordt door bronnen of bergen, rivieren,
landschappen of schilderachtige oorden, waarin de
mens'nauwelijks, tenzij ter correctie, is opgetreden;
terwijl elders stranden, door geen menselijk in
grijpen bewogen, de eeuwige zang van de zee aan
horen en bergen hun blanke toppen ten hemel
richten, de uitwendige glorie van de schepper uit
jubelend, wordt ons Nederlandse toeristische kapi
taal bijna uitsluitend gevormd door menselijke
scheppingen: onze dijken en polders, onze sluizen
en kolken, onze molens en bruggen, de kanalen,
die wij groeven, de rivieren die wij temden, de
grote en miniatuursteden die wij stichtten, de
landschappen die wij vormden, de kunstschatten
die in onze geest, ons hart en onze hand hun oor
sprong vonden, ziedaar ons toeristisch kapitaal.
Terwijl in bijna alle landen de natuur nog de nood
zakelijke bouwstoffen voor 's mensen verblijf
levert, de natuursteen, moet in ons land de mens
allereerst de klei winnen, dan kneden, vervolgens
vormen en tenslotte bakken, alvorens een begin te
maken met de bouw van de nederigste hut of het
meest trotse kasteel. Dit is méér dan een symbool.
Ons land is een „terre d'homme", zoals de Fransen
zeggen. Méér dan in andere landen treedt bij ons
's mensen geest en hand op: creërend, intervenië
rend, arrangerend, wijzigend, in één woord culti
verend. Onze Nederlandse natuur is nog cultuur.
Is dit onze troef en onweerstaan
bare aantrekkingskracht in tijden
OP HEEMWACHT van culturele opgang, dit is ook
onze zwakte en grote kwetsbaar
heid in tijden van decadentie.
Het is tragisch te constateren, dat de desintegratie
van de stof, ons door moderne wetenschap en
techniek gebracht, gepaard ging aan de desinte
gratie van de mens. Zo de architectuur de basis
vormt van alle schone kunsten, is de stedebouw de
uitdrukking van een nationale cultuur. Zeg mij
hoe Uw steden zijn en ik zal U zeggen hoe het
staat met Uw cultuur.
Welnu, het heeft er soms veel van weg, dat wij
vandalen geworden zijn: wij slopen en slechten,
wij breken, dempen en ,,kaasjageren" ten gunste
van de machine, ten nadele van de mens. En niet
alleen in de grote steden. Plaatsen als Delft, Woer
den, Gouda en Zwolle zijn aangetast. Onze Neder
landse cultuur dreigt niet meer de uitdrukking van
onze eigen levensstijl op het toneel der geschiedenis
te zijn, want wij verwierpen die geschiedenis of zijn
bezig de band met het verleden te breken. Wie
niet ziende blind wil zijn, hij opene slechts z'n
ogen voor de moderne stedenbouw in ons land.
De nieuwe wijken van Den Haag, Amsterdam en
andere steden zijn onmiskenbaar symptomen van
culturele decadentie, waarvoor de Franse toerist
zijn afkeuring niet onder stoelen of banken steekt.
Ons oude cultuurland, dat nóg rijk is, dat nóg de
Fransman om z'n cultuurwaarden aantrekt, ver
toont niettemin de sporen van het kwaad dezer
eeuw: desintegratie. De duiventillen van huizen of
menselijke conservenblikken, die men sinds jaren
opricht aan de periferie van onze metropolen, ware
necropolen van de geest, van de familie, van het
53