beïnvloeden. Hoe kleiner het werk is, des te ge
makkelijker is het, het op zijn merites van stads-,
dorps- en landschapsschoon te beoordelen: de op
gestelde plannen maken dit dan meestal voldoende
mogelijk. Hoe groter een plan is, des te moeilijker
valt het uit Heemschutoogpunt te beoordelen, om
dat het slechts in grote trekken kan worden opge
steld en overgelegd. Het zal dan nog nader moeten
worden uitgewerkt alvorens tot uitvoering te
komen. Maar die uitwerking onttrekt zich dan
veelal aan de publieke controle vooraf, zij wordt
door ambtelijke en technische instanties bepaald,
en men kan slechts achteraf constateren hoe het
werk is geworden en wat er van stad, dorp en
landschap terecht is gekomen. Nu wordt ook vóór
en bij de uitvoering wel overleg gepleegd en worden
adviezen gevraagd of beluisterd, b.v. van land
schapsarchitecten, maar dit komt wel eens te laat
en is soms onvoldoende, en meestal speelt zich dit
in de ambtelijke sfeer af, zodat een openbare me
ning daarbij niet tot uitdrukking komt.
Maar daar komt nog een belangrijk ding bij.
Wanneer door een „lagere" overheid een werk
wordt uitgevoerd, wordt dit meestal uitgevoerd
.overeenkomstig en althans getoetst aan de
praktisch overal geldende voorschriften op het ge
bied der ruimtelijke ordening. Een gemeente b.v.,
die zelf de uitbreidingsplannen vaststelt, zal uiter
aard dit plan als richtsnoer nemen voor de door
haar uit te voeren werken, of, zo nodig, dat plan
tijdig vooraf wijzigen conform een door haar uit
te voeren werk. Er is dan dus weer voorafgaande
publieke controle op dat werk, nl. via het uit
breidingsplan, waarvoor openbare behandeling is
vereist. Aanleg van straten, wegen, wateren, re
creatieterreinen en velerlei andere voorzieningen
pleegt in uitbreidingsplannen vrij nauwkeurig te
worden vastgelegd. Via de ruimtelijke ordening
kan dus voorafgaande controle plaats hebben op
wat ter zake zal worden uitgevoerd.
Bij de uitvoering van werken vanwege de provincie
ligt dit slechts weinig anders: deze heeft zelf als
regel de uitbreidingsplannen niet vastgesteld, maar
ze moet ze hebben goedgekeurd. Vanwege de
nauwe relatie, die uit deze hoofde tussen provincie
en gemeente bestaat, komt het dan ook weinig
voor, dat provincies werken uitvoeren, die niet
passen in een geldend uitbreidingsplan, dus: waar
over geen openbare behandeling heeft kunnen
plaats hebben. Overigens plegen provinciale be
sturen te bevorderen, dat de uitbreidingsplannen,
zo nodig, tijdig vooraf worden aangepast aan de
werken, die zij voornemens zijn uit te voeren. Zij
werken in dezen meer en meer „planmatig" in de
beste zin, nl. die van voorafgaande openbare be
handeling. Door het vaststellen van streekplannen,
die dus ook in openbare discussie komen, en waar
aan uitbreidingsplannen moeten worden aangepast,
heeft dit het meest stelselmatig plaats.
Anders echter is het bij de uitvoering van vele
werken op hoger, d.i. rijksniveau: die uitvoering
heeft veelal plaats zonder dat de publieke opinie
zich daarover in het bijzonder over de merites
op het gebied van landschaps-, stads- en dorps-
schoon in detail vooraf voldoende heeft kunnen
uitspreken. Niet alleen, omdat die werken zo om
vangrijk zijn, dat over die details b.v. bij het vote
ren van credieten voor de uitvoering dier werken
geen voldoende gegevens beschikbaar (kunnen)
zijn. Maar bovendien, en dit is een belangrijk punt,
omdat het rijk zich de vrijheid voorbehoudt, zich
niet altijd te onderwerpen aan plannen en voor
schriften op het gebied van de ruimtelijke ordening
en voorts, omdat instanties op rijksniveau niet
volgens dergelijke voorschriften werken. Het op
stellen van een nationaal plan waarvoor de wet
alle nodige voorschriften geeft en dat de gelegen
heid zou schenken over dergelijke werken een
openbare discussie te houden heeft niet plaats.
Het rijk tracht zich, blijkens uitspraken van de
hoogste rijkscolleges, voor te behouden, af te
mogen wijken van vastgestelde streek- en uitbrei
dingsplannen.
De voorbereiding van grote rijkswerken pleegt
zich ook overigens voor een groot deel aan open
bare discussie, zowel over hoofdlijnen als over
onderdelen en juist deze zijn voor stads-,
dorps- en landschapsschoon van groot belang
te onttrekken. Het opstellen en uitwerken van
plannen voor grote rijkswerken pleegt in een zeer
laat stadium vóór de uitvoering plaats te hebben,
en de plannen daarvoor plegen laat ter kennis
van lagere besturen, en nog later ter kennis van
het publiek te komen. Het overleg met die lagere
besturen is dan nog van vertrouwelijke aard: het
heeft plaats met ambtelijke instanties en dagelijkse
besturen, niet met direct gekozen vertegenwoor
digers der bevolking. Openbare discussie daar
over is dus niet mogelijk. De bevolking zelf ver
neemt daarvan eerst officieel, wanneer beslissin
gen b.v. door een minister reeds zijn ge
nomen. Ook deze bewindsman kan achteraf ter
verantwoording worden geroepen, maar dan is
het al te laat, nog afgezien van het feit dat daar
bij, wegens de grote afstand tussen de bevolking
en haar gekozen vertegenwoordigers op rijks
niveau, de Heemschutbelangen geen grote rol
spelen. De bevolking zelf kan van zulke werken
veelal pas kennis nemen, nadat en doordat ont
eigeningsstukken worden ter inzage gelegd en
60