FRED VAN LEEUWEN
in het
landschap
Landschappelijk gezien is Maastricht eerst en vooral rivierstad. Zij ligt aan de Maas. Het is wellicht niet overbodig er
enige nadruk op te leggen, dat deze rivier Frans van oorsprong is; en dat zij eerst luttele kilometers bezuiden Maastricht
een zeer geleidelijke vernederlandsing begint te ondergaan. Het eerste stadje op haar oevers is Domrémy, de geboorte
plaats van een nationale heldin en heilige: de maagdelijke Jeanne d'Arc. Dat is de sfeer van de bron. De monding daaren
tegen ligt niet ver voorbij Rotterdam, de stad van de internationalist Erasmus, sceptisch beschouwer van hemel en aarde
en vrouwelijk schoon. Tussen deze twee polen ligt Maastricht, gevoelig voor de aantrekkingskracht van beide; een dub
bele kracht, die zij niet wil en niet kan ontwijken.
Het mysterieuze krachtenveld dat Maas heet, doet zich voor aan de ogen van de al dan niet argeloze wandelaar in
een zeer groene gedaante. De meeste culinaire der vaderlandse poëten Jan Willem Frangois Werumeus Buning
getuigde zelfs: „Niets is er groener dan de Maas, oevers en riet en populieren". De oudste, tevens jongste, en
daarnaast allervoortreffelijkste der Maastrichtse dichteren Pierre Kemp acht zich, gezeten onder de zilverwilgen
en canadas-populieren van de Maasover, een „Heer der groene stilte".
Over de landschappelijke kleur van het Maasdal, kan derhalve geen enkele twijfel bestaan. En evenmin over het feit dat
de Maas, ten behoeve van Maastricht, een wonderlijk dal geformeerd heeft. Terrasgewijze verlopen de heuvelflanken
naar de rivieroevers; een formatie, welke geologen als „klassiek" plegen aan te duiden, doch die op de niet-geologisch
geschoolde eerder een romantische indruk maakt.
De merites van het Maasdal werden overigens weer het puntigst gekarakteriseerd door de pen van een dichter; een
veder ditmaal. Maastricht ligt „in eynen dall scoen ende liecht, effen ende wael ghedaen" schreef Henric van
Veldeke acht eeuwen geleden. Het is nóg zo. U moet het de Maastrichtenaar overigens niet kwalijk nemen wanneer dit
fragment het enige is dat hij kent uit het oeuvre van Nederlands eerste dichter, die hij een der zijnen acht. Zulks zal de
moedige burger niet beletten van ganser harte met zijn dichter te concluderen: „Beide te corne ende te grase, es
die stadt wale gheleghen". En ook dat is nog zo; zij het in mindere en verminderende mate. Want de stadsuitbreiding
voltrekt zich op de weiden en de korenakkers van de boer. Maar toch is de stad in haar geheel en in haar wijken nog
harmonieus gebonden aan het omringende landschap. Er zijn lanen en hoogten, die een onvermoed gezicht bieden op
de klassiek-romantisch geordende heuvels. En er is geen enkel torentje, en slechts weinig dakvensters, die niet een ruim
contact geven met de groenheid rondom.
De meeste en grootste toegangswegen tot de stad dalen af van de oostelijke terrassen. Gezien vanaf deze snel-dalende
wegen, ligt Maastricht in een zeer diepe en wijde verte. Een vochtige, grijsblauwe Maas-atmosfeer tempert contouren en
perspectieven. De architectonische massa's worden verdeeld door een ritme van rijzige boomgordels. En boven dit cor
pus, staat een miniatuur-woud van torens en fabrieks-schouwen, die elkaar evenwel in het geheel niet hinderen. De weste
lijke heuvels en de lucht erboven vormen een rustig en neutraal achterdoek voor dit drukke stadsdécor.
Lenen de oostelijke toegangswegen zich uitermate goed voor snelverkeer, het westen de hellingen van Caberg en
Sint Pieter is meer het domein van de voetganger, die daarbij zijn paspoort niet dient te vergeten. In het noord
westen wordt de homogene landschappelijke gordel die Maastricht omsluit alleraangenaamst onderbroken door con
trasterende vennen, heide en dennebossen van Lanaken en Neerharen. De overige kwartieren der stads-periferie worden
gevormd door capricieus-geaccidenteerd terrein,^overvloedig met loofhout genuanceerd en dooraderd van beekjes als
fragiel glazen speelgoed. Een vooruitgeschoven post van het landschap is de Sint Pietersberg, die zo al niet voluit geo
grafisch, dan toch figuurlijk tot in het hart der stad reikt. De merites van de berg kan men slechts volledig waarderen
na er successievelijk gespeeld, geminnekoosd en met zijn kinderen gewandeld te hebben. De volle appreciatie is derhalve
voorbehouden aan hen, die geboren en getogen Maastrichtenaar zijn. Niemand late zich evenwel hierdoor ontmoedigen.
Een laat begin is nog altijd onvergelijkelijk veel beter, dan een durend verzuim. Twee rivieren zijn verantwoordelijk
voor de formatie van Dè-berg-der-Maastrichtenaren. Zij hebben hun dalen uitgeleten langs zijn mergelrotsende grote
Maas en de kleine Jeker, die het bestaan op zijn Waals als „Le Geer" begint, bij Tongeren even Vlaams wordt en
vervolgens weer Franse allures aanneemt, helemaal tot bij het witte grensdorpje Canne. Ook de Jeker is een penetratie
van het landschap in het Maastrichtse stadsbeeld, waar hij pleegt op te duiken als men hem het minst verwacht.
51