statige loggia, die op haar beurt toegang geeft tot de grote hal, „het Plein" genaamd. Geen middel bleef onbenut om deze
ruimte, die door haar weidsheid imponeert, te maken tot het hart van het hele gebouw. De omliggende vertrekken zijn
er onmiddellijk mee verbonden. Ook die der bovenverdieping werden door de aanleg van galerijen aan de centrale ruimte
gekoppeld. Zij zijn vanaf het Plein toegankelijk langs een brede trap in de achterwand. De centrale functie van het Plein
vindt haar bekroning in de op natuurstenen pijlers rustende koepel, waarboven de toren zich verheft. Door de grote hal
aldus, in al zijn geledingen te maken tot de kern van het gebouw, wist Pieter Post de hoogst ontwikkelde schepping van
de Hollandse barok tot stand te brengen.
Toen met de bouw reeds begonnen was, werd door de Raad in zijn vergadering van 9 december 1659 overwogen in af
wijking van het plan van de ontwerper de kruisramen achterwege te laten en in de plaats daarvan vensters ,,a la moderne
van Vranckrijk" te „appropriëeren". Doch op aanraden van Bouwmeester Pesser werd hiervan afgezien. Dit verstandig
besluit werd in 1839 jammer genoeg ongedaan gemaakt. Weliswaar vallen de
Franse ramen, die toen werden aangebracht, niet uit de toon. Doch architec
tonisch betekende de vervanging zeker een achteruitgang. Door een te grote
lichtinval wordt de intimiteit der ruimten geschaad.
Een verdere inbreuk op het monument werd gepleegd in de jaren 1857 tot
1868. Een langdurige periode van verwaarlozing werd toen gevolgd door een
tijdvak van koortsachtige en onomzichtige bedrijvigheid. Bij het herstel van
de bedaking werden de dakschilden zodanig verhoogd, dat zelfs de oculi, die
oorspronkelijk het daglicht binnenlieten in de koepel van de hal, onder de
kap kwamen te liggen. Tevens werden de schoorstenen, die de hoeken van het
bouwwerk markeerden, afgebroken, omdat dit „tot ontlasting van het ge
bouw", zoals het verslag over het jaar 1861 vermeldt, nodig werd geoordeeld.
Dat de ontoelaatbaarheid van deze amputatie wel degelijk werd ingezien,
blijkt uit het feit, dat overwogen werd „die schoorstenen door simulaeren
derzelven, in hout met looden bekleeding te doen vervangen" (raadsnotulen
van 9 augustus 1861). Doch aan dit voornemen werd geen uitvoering gegeven.
Ook de rez-de-chaussée onderging een wijziging in zóver dat de kleine twee-
lichtvensters plaats maakten voor grotere ramen. Hierdoor komt de aanvan
kelijke massieve geslotenheid van de onderbouw thans minder tot zijn recht.
Pas na de laatste wereldoorlog wedervoer het gebouw een beter lot. Vooreerst
werd onder leiding van ir. F. Dingemans in 1947 een begin gemaakt met de
restauratie van de loggia en de bordestrappen.
Dit werk nam, buiten verwachting, ruim 2 jaar in beslag, omdat tijdens de
uitvoering bleek, dat ieder blok natuursteen aan de naastliggende met trek-
stangen verankerd was. In Limburg komt zo'n zware verankering vrijwel nooit
voor. Pieter Post, die als Noordnederlander gewend was op slappe bodem te
bouwen, had ook op vaste grond nodeloos vastgehouden aan een methode,
die op de duur onvermijdelijk steenbreuk tot gevolg heeft.
Tezelfdertijd werden de vroeg-I8de-eeuwse wandtapijten, die zo'n luisterrijke Het p|ejn-
bekleding vormen van de wanden der binnenruimten, door de Werkplaats
voor herstel van antiek textiel te Haarlem in restauratie genomen. Hiervan kwamen inmiddels de zgn. Mozes-serie door
F. van der Borght te Brussel voor de Prinsenkamer geleverd, en de verdures afkomstig uit het atelier van Van Verren
in Oudenaerde, geheel gereed. De imposante serie „Italiaanse tuinen", het enige werk dat bekend bleef van de gebroe
ders Coppens in Delft, is thans nog in bewerking. Ook een herstel van de fraaie gewelfschilderingen, die Theodorus van
der Schuer in 1670-1671 aanbracht in de grote hal, bleek dringend noodzakelijk. De oorspronkelijke allegorische figuren
en decoraties waren gedeeltelijk door I9de-eeuwse overschilderingen bedekt en sterk vervuild. Zelfs de berapingslaag
had hier en daar de nadelige gevolgen ondervonden van hét opblazen van de Wilhelminabrug door de vluchtende
bezettingstroepen. De restauratie van de gewelven, die iri de jaren 1951 en 1952 onder leiding van Professor M. J. Lau
werd uitgevoerd, bracht op verrassende wijze de transparante en smaakvolle schildering opnieuw te voorschijn.
De zorg voor de instandhouding van de belangrijke interieurs was hiermede niet uitgeput. De aardige stucwanden
van Gagini werden hersteld door A. Volders, aan wie nu ook de conservering van de schoorsteenstukken van Plumier
en van der Schuer is opgedragen. Een gelukkige aanwinst vormde een twaalftal Louis XV-stoelen, waarmee de Prinsen
kamer werd verrijkt, en een volledig Louis XVI-ameublement voor de v.m. Archiefkamer (thans Wethouderskamer).
Wanneer de restauratie van het Klokkenspel van F. Hemony dat aan de zorgen van Eysbouts is toevertrouwd, zijn beslag
gekregen heeft, zal, wind en weder dienende, ook het dakherstel worden ingeluid. Moge dit zijn een herstel, in de ware
zin des woords, van de bedaking, zoals zij door Post werd geprojecteerd en uitgevoerd, die de rankheid van de toren
opnieuw in het zicht brengt en de hoeken weer accentueert door herplaatsing van de geprofileerde schoorstenen. Dit
zij het monument bij de nadering van zijn derde eeuwfeest toegewenst!
48