de Keyser" veroorloven zich het volgende onder
Uw aandacht te brengen.
Met grote belangstelling hebben wij kennis ge
nomen van de nota betreffende de binnenstad,
welke Burgemeester en Wethouders op 25 Febru
ari j.1. aan de Gemeenteraad hebben gericht.
Verheugend is daarvan de eerste paragraaf, de
„Probleemstelling", waarin op zeer duidelijke
wijze wordt gewezen op de gevaien, die de ver
oudering van de gebouwen en de noodzakelijke
vernieuwing daarvan, de voortgaande cityvor
ming en de daarmee gepaard gaande intensivering
van de bedrijvigheid, het toenemende verkeer met
zijn eisen en het steeds nijpender wordende tekort
aan parkeergelegenheid meebrengen voor de his
torische schoonheid van Amsterdam. Vooral vin
den bij ons grote waardering de beschouwingen
over schoonheid en karakter, waarin de bescher
ming van het stadsschoon op waarlijk moderne
wijze wordt gezien, namelijk door bewaring van
het stadsbeeld in ruimere zin, meer dan door het
behoud van afzonderlijke architectonische waar
devolle gebouwen.
Minder bevredigend is de tweede paragraaf, waar
in weliswaar dezelfde gedachtengang wordt ge
handhaafd, maan waarin tevens het naar onze
mening reeds lang verouderde „Voorlopig schema
van verkeersverbeteringen in de binnenstad" van
1931 nog steeds als uitgangspunt voor het te voe
ren verkeersbeleid wordt genomen.
Tenslotte wordt in 3 „Te treffen voorzieningen",
en 4, „Eerste maatregelen", een aantal plannen
gebracht, die deels in lijnrechte tegenspraak zijn
met de in het voorafgaande ontvouwde beginselen.
Met name in 3 de punten 1, 2, 3, en 5 (verande
ringen ten Oosten van de Kloveniersburgwal,
radiaalwegen, basisweg en Muntplein) en in 4
punt E (verbreding der wegen) houden projecten
in, die niet te verenigen zijn met de gedachtengang
in de aanvang van de nota. Zijn zij niet slechts in
strijd met de algemene gedachte, namelijk be
scherming van het „monument Amsterdam" in
ruimere zin, maar tevens met enkele der meer
directe doelstellingen.
Uitgegaan wordt van de opvatting, dat verdere
cityvorming en toename van het verkeer ernstige
bedreigingen vormen voor de oude stad en daarom
zo veel mogelijk tegengaan moeten worden. Het
aanleggen van brede wegen, waarlangs het cen
trum gemakkelijk bereikt kan worden, werkt ech
ter juist zowel het één als het ander in de hand.
Zoals de ervaring bewees, werken brede straten
met veel zijwegen (zoals b.v. een doorbraak van
de grachtengordel zou zijn) tijdens de spitsuren
slechts in zeer geringe mate verlichtend op het ver
keer, terwijl zij op minder drukke uren juist het
verkeer naar de binnenstad aantrekken en dus
meer als „invals-" dan als „uitvalswegen" functio
neren. Als één der meest opvallende tegenstellin
gen tussen de algemene richtlijnen en de in de
nota vermelde feitelijke plannen mag wel de ge
heel nodeloze uitmonding van de IJtunnel op het
Waterlooplein, in de oude stad en in de directe
nabijheid van het overbelaste Muntplein, ge
noemd worden.
Ook is zeer verontrustend, dat men nog steeds niet
inziet, hoe belangrijk het is, verdere demping van
grachten te beletten. Dit blijkt wel hieruit, dat men
serieus overweegt over te gaan tot demping van een
deel'van de Lijnbaansgracht, alleen om tegemoet
te komen aan de gemakzucht van parkeerders.
Wij zijn dan ook van mening, dat door de uitvoe
ring van deze plannen op zijn hoogst slechts een
zeer beperkte en tijdelijke oplossing van de directe
verkeers- en parkeerproblemen gevonden zou
worden, terwijl aan de in veel opzichten nog on
geschonden, en in de wereld welhaast unieke
schoonheid van het Amsterdamse stadsbeeld, een
onherstelbare schade zou worden toegebracht.
Op grond hiervan zien wij in de nota een onaan
vaardbare innerlijke tegenstrijdigheid en wij moe
ten dan ook met kracht protesteren tegen de begin
woorden van 3 ,In overeenstemming met het
hiervoren ontwikkelde beleid, zullen een aan
tal maatregelen binnen afzienbare tijd, sommige
zelfs binnen korte tijd, moeten worden toegepast
of een begin van uitvoering krijgen." Deze over
eenstemming ontbreekt ten enenmale; zo
verheugend als het eerste deel van de nota is, even
teleurstellend, ja zelfs schrikwekkend, is het ver
volg, waarin men blijkt vast te houden aan plan
nen die zowel op het punt van stedelijk schoon
heidsbescherming als op dat van verkeerswezen
verouderd zijn.
Daar de hierboven aangehaalde zin licht mis
leidend zou kunnen werken verzoeken wij U het
tweede deel van de nota los te zien van de vooraf
gaande beschouwingen en niet over te gaan tot
het nemen van beslissingen met verstrekkende ge
volgen alvorens een meer homogeen en duidelijker
omlijnd plan voor de binnenstad ontworpen is,
waarin cityvorming en toename van het verkeer
niet slechts in theorie, maar ook in feite worden
tegengegaan.
Amsterdam, 16 Augustus 1955
90