weg te teren. Zo scheen de toestand weinig hoop
vol, totdat de historie van de boeier „Sperwer"
een ommekeer teweeg bracht.
Dit fraaie schip, in 1886 te Joure gebouwd door de
geniale Eeltsje Holtrop van der Zee (1823-1901)
en eertijds een vermaarde hardzeiler, was uit
ieders gedachten geraakt toen wij door een toeval
de boeier, terug vonden in Antwerpen. Hoewel
de „Sperwer" danig geleden had van tot in de
Zwarte Zee reikende avonturen, verloochende
het schip zijn koninklijke merktekenen niet. De
eigenaar bleek zijn schip te willen verkopen en
aanvankelijk werden pogingen in het werk ge
steld, de „Sperwer" in het bezit te doen komen
van het door ons beheerde Friese Scheepvaart
Museum te Sneek. Helaas bleken de koopsom
niet zozeer als wel de herstel- en onderhoudskosten
een te zware wissel te zijn op het bescheiden
budget van dit Museum, maar gelukkig was het
Zuiderzeemuseum te Enkhuizen kapitaalgrach-
tiger, zodat de „Sperwer" uiteindelijk toch in
Nederland terug kwam en een toekomst tegemoet
ging, die men zich niet beter kon wensen. Een en
ander kreeg zijn beslag in 1949.
Verrassend was de bijval, die alom in den lande
de aankoop van de „Sperwer" vond; het diepte
punt in de belangstelling voor de oude Friese
zeiljachten scheen gepasseerd te zijn. Niet in het
minst tot grote vreugde van het driemanschap
Bokma-Buisman-Halbertsma, dat alle sombere
voorspellingen ten spijt, steeds weer de traditionele
hardzeilpartij van boeiers en jachten op het Pik
meer te Grouw had doorgezet, door de gegaran
deerde deelname hunner prachtige schepen „Al
batros", „Mercurius" en „Constanter", alle te
Joure gebouwd in 1882, achtereenvolgens 1868 en
1877. Temeer een prestatie, daar de eerst genoem
de beide heren de 80 reeds waren gepasseerd doch
er niet aan dachten het helmhout aan anderen over
te geven.
Al ras meldde zich een nieuwe enthousiaste boeier-
bezitter aan, kapitein ter zee b.d. C. J. W. van
Waning, sinds 1951 eigenaar van de in 1892 ge
bouwde „Maartje", eveneens een werkstuk van
„Eeltsjebaes". De heer Van Waning ontpopte zich
als een even ijverig als bekwaam bestudeerder van
de in het Friese Scheepvaart Museum bewaarde
werfboeken, in het bijzonder die van „Eeltsje
baes", die een schat van gegevens bevatten over
de door hem en zijn zoon Auke afgeleverde sche
pen. Gaandeweg werd dit speurwerk zo fascine
rend, dat de heer Van Waning niet rustte eer hij
de precedenten van bijna alle nog bestaande Friese
boeiers, jachten en tjotters tot op het jaar van hun
tewaterlating had weten terug te vindem Bij deze,
uiteraard buitengewoon tijdrovende werkzaam
heden werd onwillekeurig een kring van „vrienden
van het Friese Ronde Jacht" gevormd, wier be
langen behartigd werden door een in 1952 door
het Friese Scheepvaart Museum benoemde Com
missie ter Registratie van Friese Ronde Jachten",
in de wandeling „Stamboekcommissie" geheten.
De vaak verrassende uitkomsten van de door deze
Commissie verrichte onderzoekingen werden door
de heer Van Waning op uitnemende wijze ge
publiceerd in enkele nummers van de „Water
kampioen", jaargangen 1952 en 1953. Zo bleek
onder meer de oudste nog bestaande boeier de
„Tjet Rixt" te zijn, in het jaar 1843 te Ijlst ge
bouwd door Eeltsje Tjeertes Holtrop, grootvader
van „Eeltsjebaes", die aanvanke
lijk eveneens, van 1848-1857, te
Ijlst had gewerkt maar nadien
te Joure een werf had overge
nomen. Nóg ouder 1795 was
echter de nog steeds niet vergeten,
eveneens te Ijlst gebouwde boeier
„Bever", die in het jaar 1932
moest worden gesloopt. De waar
lijk angst-aanjagende bever, die
eenmaal het roer van deze boeier
bewaakte, werd door de heef Ernst
Crone gered en prijkt thans in het
Scheepvaartmuseum te Amster
dam. Gelukkig kon het Damocles-
zwaard, dat over de „Tjet Rixt"
hing, nog op het laatste nippertje
48
„De Bonte Vogel", Eig. Mr. H. de Groot,
's-Gravenhage