T O N K O OT
DE AMSTERDAMSE NOTA BINNENSTAD
Sinds enige jaren worden in Amsterdam partiële
plannen, welke het gezicht en de structuur van de
hoofdstad wijzigen, aan de Raad voorgelegd en
door deze zonder imposant commentaar geaccep
teerd. Het zijn de z.g. wederopbouwplannen
Nieuwmarkt, Jodenbreestraat, Oostelijke en Weste
lijke eilanden, Weesperstraat, enz., straks zal de
Jordaan volgen. De Bond Heemschut waar wen
selijk in samen werking met het Koninklijk Oud
heidkundig Genootschap, het Genootschap Amstel-
odamum en de Vereniging Hendrick de Keyser
heeft in adressen aan het College van B. W. dan
wel aan de Gemeenteraad herhaal
delijk zijn mening hierover te ken
nen gegeven en daarbij telkens
aangedrongen op een groot plan,
waaruit zou kunnen blijken, wat
de grote richtlijnen zijn, waarlangs men de ont
wikkeling van de hoofdstad leidt.
Daarbij werd dezerzijds van de veronderstelling
uitgegaan, dat vroegere nota's, zoals die van 20
Februari 1931, No. 186 „Het voorlopig schema
van verkeersverbeteringen in de binnenstad",
thans een kwart eeuw oud zijn en door de feiten
achterhaald. Ditzelfde geldt in belangrijke mate
voor het Algemene Uitbreidingsplan. Hoewel
B. W. deze adressen op hoge prijs stellen
(Gemeenteblad 1955 afd. 1, no. 1788 blz. 2200)
bleven zij vrijwel steeds onbeantwoord en werd
op vragen van Raadsleden geantwoord: wacht op
onze nota over de binnenstad.
De intussen aangenomen plannen tot het bouwen
van een tunnel, tot het plaatsen van een nieuw
stadhuis op het Zwanenburgereiland en een opera
gebouw op het Frederiksplein en het voortdurend
zich nog toespitsende verkeersprobleem hebben
in nog groter spanning dan normaal deze nota
tegemoet doen zien.
Op 1 Maart 1955 verscheen zij.
De toon van de Nota blijkt uitermate welwillend
ten opzichte van de vele vraagstukken welke ons,
en mèt ons allen die het wel menen met de schoon
heid en het karakter van Amsterdam, bezig hou
den en verontrusten.
Zij erkent de „eigen bijzondere schoonheid" van
de stad, noemt de bezwaren die de cityvorming in
de binnenstad met zich mee brengt, constateert
een toenemend gebruik van personenauto's en de
OP HEEMWACHT
ernstige verkeersbezwaren, die het vrachtauto
verkeer met zich meebrengt, waarbij het zware
vrachtverkeer funeste gevolgen kan hebben voor
de oude gebouwen. Zij erkent, dat voor de oplos
sing van het parkeerprobleem in de binnenstad
geen afdoende middelen bestaan. Zij geeft als
uitgangspunt voor het te voeren beleid aan, dat
getracht moet worden de cityvorming over een
groter gebied te spreiden.
Doorbraken zoals honderd jaar geleden in Parijs
plaats vonden, toen de grote boulevards werden
aangelegd en een bijna geheel nieuw stelsel van
hoofdwegen ontstond, komen voor
Amsterdam niet in aanmerking,
meldt de Nota. Hetdempen vangrach
ten als oplossing van het verkeers-
vraagstuk, komt, wegens de ontoe
laatbare aantasting van het stadsschoon van de
grachten ook niet in aanmerking, te minder, daar
ook hierdoor geen blijvende oplossing zou worden
verkregen. Voorts zijn B. W. van oordeel, dat
afsluiting voor het verkeer van de binnenstad als ge
heel, of van grote gedeelten daarvan, als onaan
vaardbaar van de hand moet worden gewezen.
Tot zover is de verschijning van deze Nota belang
rijk, verheldert zij de situatie en wordt zij door ons
met instemming begroet. Hiermede is'beter dan
jarenlang het geval was een grondslag gelegd voor
een vruchtbare gedachtenwisseling. Naar mijn
persoonlijke mening spreekt hieruit duidelijk, dat
het College van B. W. de problemen niet onder
schattend, het oor heeft geleend aan de her
haaldelijk geuite en duidelijke geluiden, opkomend
uit de belangstellende burgérij, die zich verontrust
en zelfs verontwaardigd toonde over een gevreesde
aantasting van het cultureel zo importante beeld
van de binnenstad. Met erkentelijkheid mag dat
geconstateerd worden.
Er is een nieuwe grondslag gelegd voor vruchtbare
samenspraak. Van de zijde van de Bond Heem
schut c.s. zal daarop gaarne voortgewerkt worden.
Het behoeft echter niet onder stoelen of banken
geschoven, dat er ook critiek is.
Zeer kennelijk gaat de Nota mank aan twee
slachtigheid. Niet geheel zonder reden wordt door
hen, die met verklaarbare achterdocht de komst
van de Nota gadesloegen, gesproken over een
„zoethoudertje".
17