becijfering van het aantal
krotwoningen komt.
Het blijkt, dat hij op het
ogenblik, dat hij daartoe
kwam, de gedachtengang
voortzette van diegenen, die
zich om redenen van sociale,
economische of bouwtech
nische aard met deze zaken
bezig houden. Ik zeg met
nadruk: op dat ogenblik.
Schrijvend over de krot-op
ruiming en de vernieuwing
van de bebouwde kernen,
waarschuwt Mr. In 't Veld
om dit probleem vooral groot
te zien. Terecht, maar ik
miste in zijn betoog een wek
roep om onder dit groot zien
ook te verstaan groot zien
van het standpunt van stede-
schoon en monumentenzorg.
Doet men dit immers niet,
dan maken onze nieuwbou-
wers van de stadskernen
openluchtmusea. Ja zeker,
musea, in de meest slechte
zin des woords. Immers zij
zullen de echte, door iedere als
zodanig erkende, monumenten
niet durven aantasten. Maar
dat zullen er zo weinig zijn, dat deze volslagen ge
ïsoleerd en vervreemd tussen een daarop niet aan
sluitende moderne bebouwing komen te staan. Dat
noem ik nu een openluchtmuseum, en dan nog
één van het oude type.
Inderdaad moet de vernieuwing van de stadskern
groot gezien worden. Maar dan géén plan-Nieuw-
markt, dat in Amsterdam ruw ingrijpt in aard en
karakter van de stad, maar dan wél gezond maken,
restaureren en, wat de nieuwe bouw betreft, mo
dern aanpassen aan het sterke karakter van de be
bouwde kern als geheel. Merkwaardig is zeker,
dat Mr. In 't Veld erkent tot het schrijven van
zijn brochure te zijn bewogen door zijn zorg voor
het op peil houden van de werkgelegenheid in het
bouwbedrijf. Een zuiver economische beweeg
reden dus.
Sinds hij in zijn onderwerp gegroeid is en dat
proces heeft zich voortgezet na. het verschijnen
van zijn studie heeft hij kennelijk meer en
dieper leren beseffen, dat hij het probleem van de
aesthetische zijde van het vraagstuk, in het bij
zonder van de Monumentenzorg, veronachtzaamd
heeft.
Op de 25ste Monumentendag in Utrecht was dui
delijk kenbaar, dat hij dit beter was gaan inzien
dan uit zijn boekje van 1953 bleek. Sprak hij niet
over herstellen van de stadsplattegronden van de
18de eeuw en wees hij niet bij herhaling op de
wenselijkheid en noodzaak om de monumenten te.
ontzien en tot restauratie over te gaan, ja om
grotere sommen hiervoor ter beschikking te stellen.
Het constateren- hiervan is bijzonder verheiigend,
al blijft het te betreuren, dat in zijn boekje een
onaanvaardbare definitie van het begrip' krot
woning is opgenomen, waarop een becijfering is
gebaseerd, en een gedachtengang, die uiterst ge
vaarlijke consequenties heeft voor die woningen
met een huurwaarde beneden f 300.per jaar,
die uit een oogpunt van stadsschoon en stads-
karakter behouden moeten blijven. Dit kunnen
35
Deze troosteloze massa Is de „nieuwe
schoonheid" welke geschapen werd na
krotopruiming aan de Oude Schans
(vervolg op blz. 40)