hoge mate rendabel, omdat wanneer men eenmaal
tot herstel overgaat, men het perceel vaak een veel
betere bestemming kan geven en zodoende een zeer
aantoonbare waardevermeerdering ontstaat.
Hieruit volgt dat een deel van de herstelkosten
door de waardevermeerdering gedekt wordt. Dit
rendabele deel van de herstelkosten maakt soms
een belangrijk deel der restauratiekosten uit, een
andermaal blijft het daar ver beneden.
De mogelijkheden van dergelijke gevallen hangen
sterk af van de omgeving. Indien de omringende
buurt van dien aard is, dat een herstel van een in
dividueel pand een reële waardevermeerdering
doét optreden, dan kan men zonder bezwaar vol
staan met incidentele restauraties.
Indien de toestand van de omringende gebouwen
echter meebrengt, dat men een afzonderlijk huis
door herstel weinig of niet in waarde doet stijgen,
dan wordt het herstel van een grotere eenheid
noodzakelijk. Indien men enige zekerheid wil
hebben van het juist besteden van restauratie-
gelden op het gebied van het herstel van woon
huizen, dari zal men er steeds meer toe overgaan
om grotere eenheden dan het afzonderlijke pand
aan té pakken.
Een zeer bescheiden voorbeeld in deze richting is
de Amsterdamse Zandhoek, waar twee blokken
goede zeventiende eeuwse huizen geheel aan lager
wal waren geraakt. Deze panden, vrijwel.alle on
bewoonbaar verklaard, waren geheel uitgewoond.
In deze toestand leek sloping de enige oplossing.
Toen men echter enkele percelen ging restaureren
bleek dat men gemiddeld f. 30.000,nodig had
voor het algeheel herstel van een dergelijk pand.
Hierdoor verkreeg men echter twee woningen van
zeer individueel karakter en van grotere aantrek
kelijkheden dan de moderne woningbouw biedt.
In dit geval treft men een voorbeeld aan, waar
restauratie economisch geheel te verantwoorden
is, omdat het bouwen van een nieuw huis minstens
evenveel zou kosten. Een dergelijke verhouding,
als zich hier bij de Zandhoek voordeed, bleek ook
bij verschillende andere restauraties "te bestaan.
Deze gevallen betroffen steeds panden, die con
structief nog in redelijke conditie verkeerden.
Wamieer men echter naast het sociale verval dat
gepaard gaat met zijn uitwoningsverschijnselen
nog constructief verval ziet optreden, dan wordt
het deel van de restauratiekosten hetwelk als ren
dabel beschouwd kan worden veel geringer. Ge
lukkig komt een tegelijk optreden van alle ver-
valverschijnselen in de practijk niet zo vaak voor.
In veel gevallen is het immers zo, dat zich ernstige
constructieve gebreken, als bijvoorbeeld verzak-
king.yan de fundering, voordoen aan panden welke
geen sociale vervalverschijnselen vertonen, en nog
volop in gebruik zijn. In een dergelijk geval is een
herstel economisch evenzeer verantwoord, omdat
het ertoe bijdraagt, een renderend bezit te houden.
Hoe groter onze steden worden, des te meer zal
het vervalproces een verschijnsel zijn, dat de
bestudering waard is. In veel gevallen, wij den
ken aan de negentiende eeuwse bebouwing, zal
het verval van zo fundamentele aard zijn, mede
doordat de constructieve delen van deze panden
snel bezwijken, dat herstel niet'wenselijk of moge
lijk is. De vernieüwing die dan op het verval volgt
zal tot een geheel nieuwe bebouwing en wellicht
ook nieuwe verkaveling leiden. In andere gevallen
echter zal het niet verantwoord zijn, het verval zo
ver voort te laten schrijden, dat een totale ver
nieuwing plaats moet vinden. Dit kan zich voor
doen bij delen van de oude binnensteden, die door
hun goede constructie steeds herstelmogelijkheden
in zich dragen. Zowel voor oude als voor nieuwe
25
Wie verwacht .zoveel schoonheid in een uitgewoond pand?
(Zandhoek 4, Amsterdam).