toegeven dat, bij wijze van spreken, geen onzer
steden ook maar één enkel nieuw complex bevat,
een enkele straat of een enkel plein, dat ons tijdperk
merkt met het zegel van die scheppende geest, van
die zorg voor de ordonnantie en eenheid van allure
welke onze oude steden kenmerken, waarvan de
innerlijke en levende waarde ons veel meer nog
boeit dan de stijl of het détail. En wanneer men
tegenwerpt dat onze architecten een andere taak
hebben dan het scheppen van monumentale of
regelmatige complexen en dat zij vóór alles het
sociale huisvestingsprobleem moeten oplossen, laat
men dan bedenken dat „sociaal" nog niet wil zeg
gen „menselijk" en dat men, doof de levensbe
hoefte van de mens te bevredigen, nog geen voedsel
heeft gegeven aan zijn verlangens naar schoonheid
(als hij ze heeft) en evenmin aan zijn ziel (als hij
deze nog niet heeft verloren)".
De Groene Amsterdammer verlangt „een Commissie
met spoed!" Het blad juicht toe dat de politie,
door één aspect van de zaak te belichten, het hele
probleem in het centrum van de belangstelling
heeft geplaatst. Maar:
„Het hele probleem luidt: is de verkeers- en de
parkeer-situatie (dat zijn twee verschillende za
ken!) in oud-Amsterdam, dat een moeilijke stad is,
van dien aard, dat er iets aan gedaan moet worden
en zo ja, wat? Nu moet men om te beginnen niet
als uitgangspunt nemen, dat in andere wereld
steden alles verrukkelijk snel loopt en alleen in
Amsterdam niet. Want wie Parijse of Londense
verkeersopstoppingen kent, weet dat dit niet waar
is. Het Amsterdamse verkeer wordt op een spitsuur
wel eens op een enkel punt vertraagd, maar voors
hands blijft het daar bij."
Aan de toekomst dient men ook te denken, echter:
„Noch de verkeersspecialist noch de parkeerspe-
cialist noch de Heemschutter noch de planoloog
noch de zijn stad liefhebbende Amsterdammer
tout court kan de pretentie hebben, zonder studie
en voorlichting tot een afdoende oplossing te ko
men, die alle redelijke belangen dient en ontziet.
Zulk een oplossing kan alleen worden geopperd
door een goed-geschakeerde commissie waarin al
zulke belangen- van verkeer en schoonheid, van
bedrijf en historie en toerisme- behoorlijk vertegen
woordigd zijn. Een commissie die o.a. haar licht
opsteke in steden met soortgelijke problemen. Maar
geen doofpot-commissie, geen archiefla-commissie.
Een commissie met een duidelijke termijn voor
haar rapport. Laat ons zeggen 31 December 1955."
De Linie spreekt van „verkeerd verkeer in Amster
dam".
Het blad neemt de heer Kaasjager in bescherming:
deze zegt slechts hardop wat iedereen weet: de par
keersituatie in de oude stad is onhoudbaar gewor
den en er moet op korte termijn iets gaan gebeuren.
„De hoofdcommissaris kan zich dat „iets" niet an
ders voorstellen dan op de manier van vijftig jaar
geleden: grachten dempen. Daarmee wijst hij on
willekeurig maar duidelijk op een zeer curieuze
omstandigheid: de Afdeling Stadsontwikkeling,
wier uitgebreide staf door de gemeente betaald
wordt om de stedebouwkundige groei der stad in
goede banen te leiden, prutst en knutselt aan aller
lei doorbraakplannetjes in de oude stad, die pas
na de woningnood uitgevoerd kunnen worden
en waarvan men kan zeggen, dat ze wel de schoon
heid vernielen maar voor het verkeer ontoereikend
zullen blijken. Deze dienst verzuimt echter stelsel
matig ook maar één maatregel te beramen om het
zware verkeer aan de rand van de oude stad op te
vangen en om te leiden, zoals op het ogenblik in
vele grote steden ter wereld gebeurt en in toene
mende mate moet gebeuren."
Het blad besluit met de vraag:
„Men zou wel eens willen weten: wie regeert er in
Amsterdam, het Gemeentebestuur of enkele dwars-
drijvende ambtenaren, die het college en de Raad
telkens naar hun hand weten te zetten en hun eigen
diensten in discrediet brengen?"
In Vrij Nederland schrijft oud-wethouder Ed. Polak
over de toeloop van landgenoten en buitenlanders
naar onze hoofdstad:
„Zij zijn er zich niet altijd van bewust, maar 't is
dat agglomeraat van schoonheid en historie, inti
miteit, gezelligheid, drukte, de verrassende verge
zichten en doorkijkjes, de rimpeling van het water,
de wijde luchten in welke de hoge torens staan, de
spanning van handel en nering, de opwinding van
het kopen en verkopen en ach! dat vleugje
melancholie ook, dat hen zo onweerstaanbaar naar
zich toehaalt. Het kloppende, woelige, onstuimige,
lachende en ook wel eens schreiende, doch altijd
lokkende hart van Amsterdam."
Elders schrijft hij nog:
„Het vraagstuk, dat ons allen bezighoudt, is trou
wens van veel verdere strekking. In deze in om
vang en bevolking snel toenemende stad is wat ik
zou willen noemen een algemeen vervoersprobleem
ontstaan, dat een grote en veelzijdige aanpak ver
eist, wil het in afzienbare tijd tot een redelijke op
lossing worden gebracht. Het heeft stedebouwkun
dige, technische, wetgevende, sociale en politionele
kanten. Het is deze grote aanpak, die wij ons ge
meentebestuur mogen, ja moeten vragen. Op de
brief, die thans aan de orde is, past slechts één
antwoord: Dit kan niet, Hoofdcommissaris!"
Ook de zgn. buurtblaadjes lieten van zich horen, en
kwamen met verstandige argumenten.
103