stuur van Culemborg van zijn kant blijk gegeven
heelt ons bezoek op prijs te stellen, en ons ontvan
gen heeft in de burgerzaal van zijn kort geleden ge
restaureerde prachtige Stadhuis, is iets dat wij bij
zonder op prijs gesteld hebben, en waarvoor ik het
van deze plaats nog eens ons aller dank wil uit
spreken.
Een bezoek aan die kleinere oude steden van ons
land, plaatsen waar nog iets voortleeft van de rust
van vroegere tijden, een rust die zo'n intrinsiek be
standdeel uitmaakt van het beleven van hun
schoonheid, en waar nog zoveel van die oude, zij
het ook vaak bescheiden schoonheid is bewaard ge
bleven, moet de bewoners van onze tegenwoordig
zo chaotisch en rommelig gewordengrotestedenwel
cengevoel van weemoed geven overwat in eigenstad
verloren ging, en wij vragen ons af hoe lang nog de
kleinere steden daarvoor gespaard zullen blijven, of
mede overstroomd zullen worden door de onrust der
moderne tijden. En tevens vragen wij ons af, of het
daarbij verdwijnen van zoveel schoons in onze
grotere steden wel nodig en onvermijdelijk ge
weest is, en of niet een wijzer en meer voorüitziend
beheer veel verlies had- kunnen voorkomen. Maar
ook als wij erkennen dat er in velerlei opzicht iets
van een onontkoombare noodzaak in deze ont
wikkeling steekt, vragen wij ons met bezorgdheid
af hoe dat verder gaan moet, en wat de toekomst
voor de schoonheid van onze steden de grotere zo
wel als de kleinere, brengen zal. En dan moeten wij
inzien dat het grote Heemschutprobleem van de
komende jaren worden zal, dat, wat men samenvat
onder het slagwoord: de sanering van onze bin-
nensteden.
Wanneer mendeze sanering slechts
opvatten wil in de letterlijke zin
des woords, als gezondmakingdoor
krotverbetering, door het z.g. ,,uit-
kernen" van in later jaren volge
bouwde binnenerven, door hetver
beteren van vaak zeer slechte
woningtoestanden, mogelijk wor
dende als de ergste woningnood
over enkele jaren 'verdwenen zal
zijn, dan kan men dit als sociale
maatregel sle.chts toejuichen.
Wanneer men deze sanering gaat
aanbevelen als een middel tot
werkverschaffing aan dan werk
loos geworden bouwvakarbeiders,
dan kunnen wij daar geen principi
ële bezwaren tegen hebben, hoewel
wij ons afvragen of die werkloosheid dan werkelijk
zo groot zal zijn dat het bijzondere bestrijdings
maatregelen als deze vereist. Maar als men het be
grip sanering gaat uitbreiden,, en er onder gaat
verstaan het met allerlei middelen aangrijpen van
verkeersverbetering, dan krijgen zulke sanerings
maatregelen voor ons een gevaarlijke kant. Want
dan brengt zulk een sanering ongetwijfeld grote
verliezen mede voor wat ons dierbaar is.
Al vaker hebben wij betoogd, dat het zeker niet zo
van zelf sprekend is, wat als een soort dwangneuro-
se velen die zich modern achten bevangen houdt,
dat in onze grote steden alles zou moeten wijken
voor de eisen van het moderne verkeer. Het is toch
zeker niet zo van zelf sprekend dat een ieder, die
zich een auto aanschaft, daarbij tevens het onbe
perkte recht zou verkrijgen, deze overal in de stad
te gebruiken, en, wat erger is, deze als hij hem niet
meer nodig heeft naar willekeur maar ergens neer
te zetten, en er een groot straatoppervlak mee te
beslaan. Dan ontstaan verkeersstremmingen en
hierdoor weer verkeerscongesties, die het niet al
leen andere vervoermiddelen lastig maken, maar
ook de voetgangers, die toch zeker-ook wel rechten,
en zelfs oudere, hebben, het gebruiken van de
straat schier onmogelijk maken. En als het zo ver
is komt men met een schijnbaar eenvoudig, maar
in werkelijkheid onlogisch en duur redmiddel, en
pleit, onder het motto van sanering, voor wat men
het „openbreken" van de stad noemt, dat bestaat
uit het dempen van grachten en het slaan van
doorbraken door stadswijken en stadsgedeelten,
die nooit op een dergelijk verkeer ingesteld waren,
en die door zulk ingrijpen hun harmonie en oude
76
Vcrkcerscongestie in de binnenstad van
Amsterdam A.N.P. foto