TON KOOT
OP HEEMWACHT
Is er vrees om het oude en afgeleefde te laten vallen?
Het is het goede recht van Ir. L. S. P. Scheffer,
oud-leider van de afdeling Stadsontwikkeling en
Staduitbreiding bij de Dienst der Publieke Werken
van de Gemeente Amsterdam om het in een publi
catie op te nemen voor de wederopbouwplannen
van zijn oude dienst. Het is eveneens zijn goed recht
om daarbij op spoed aan te dringen. Maar waar
aan ontleent schrijver het recht daarbij terloops
mede te delen, dat het Bestuur van de Bond Heem
schut, dat een bezwaarschrift indiende tegen één
der wederopbouwplannen, in de schoenen te
schuiven, dat het practisch elke vernieuwing afwijst?
Of moeten wij dit zien als een gewoonterecht, dat
enige gezaghebbende hoofdambtenaren van de
Dienst der Publieke Werken in Amsterdam zich
hooghartig eigen plachten te maken, daarbij alle
bezwaren en plannen van andersdenkenden van de
tafel vegend en te handelen alsof er nooit enig ander
geluid dan het eigene gehoord werd Als men be
denkt hoe het gegaan is met het Y-tunnel-plan en
de behandeling van het Museumplein dan wordt
dit vermoeden door aan zekerheid grenzende waar
schijnlijkheid bevestigd. En men herinnere zich het
doorwrochte werkstuk, dat zeven architecten
B.N.A. in 1946 het licht lieten zien onder de titel
„Bouwen van Woning tot Stad", waarin de toe
komstige uitbreiding van Amsterdam onder de
loupe werd genomen.
Een meer dan 40-jarige praktijk in geheel Nederland
heeft vele malen bewezen, dat de Bond Heem
schut allerminst elke vernieuwing afwijst, integen
deel daaraan medewerkt overal waar hij verwacht
dat nieuwe schoonheid in de plaats komt voor dat
wat verdwijnt.
Ook ten aanzien van de wederopbouwplannen in
Amsterdam is er waarlijk niet alleen critiek bij de
Bond Heemschut. Voor het plan dat de weder
opbouw betreft van de Oostelijke eilanden bestaat
grote waardering; ten aanzien van het plan be
treffende de Weesperstraat bestaan slechts bezwa
ren tegen enkele onderdelen. Niets liever zou het
Bestuur van de Bond Heemschut zien dan dat het
sterke indrukwekkende karakter dat Amsterdam
kenmerkt ook in het nieuwe spreekt, dat het leven
er bruist en de ontwikkeling voortstuwt. Wat de
betekenis van het stedeschoon van Amsterdam is
heeft onlangs o.m. de redactie van Het Algemeen
Handelsblad in haar artikel „Onvervangbare
Waarden" (zie Heemschut Febr. 1953) belicht.
Dat dit besef tot voor kort in zo geringe mate bij
de Dienst der Publieke Werken scheen te leven is
het grote bezwaar, dat de Bond Heemschut koester
de en dat met haar gedeeld werd door de besturen
van de Vereniging Hendrick de Keyser, het Ge
nootschap Amstelodamum en het Koninklijk Oud
heidkundig Genootschap. Dat was voor de bestu
ren dezer vier verenigingen aanleiding om zich
tot het Gemeentebestuur van Amsterdam te wen
den en aan te dringen op het instellen van een zelf
standige dienst, die als taak zou krijgen om de zorg
voor de monumenten zeer in het bijzonder tot de
zijne te maken. Dat het Gemeentebestuur die wens
niet van de tafel heeft geschoven, maar zij het
laat besloten heeft een dergelijk bureau een
kans te geven, siert hem.
De heer Scheffer verwijt het Bestuur van de Bond
Heemschut een uiterste eenzijdigheid. Indien de
afdeling welke hij jarenlang leidde, van meet- af
aan bredei opgezet ware geweest cn bijvoorbeeld
ook een kunsthistorisch opgeleide medeweikei in
zijn staf had opgenomen, dan waren vele bezwaren
van de Bond Heemschut die de hcei Scheffer nu
onwelgevallig zijn, naar alle waarschijnlijkheid
nooit geopperd.
Zeer goedmoedig schrijft de heer Scheffer „Laten
wij, evenals onze voorouders, niet te bang zijn om
het oude te laten vallen als het afgeleefd is, zelfs
als daarbij ook enkele gebouwen met een nog goede
gevel zullen moeten plaats maken voor een element
waaraan onze tijd behoefte heeft." Die vrees leeft
bij ons allerminst, maar hij stelt het toch wel wat
simpel voor; in de betreffende wederopbouw
plannen van Amsterdam gaat het niet om enkele
goede gevels, maar om het slopen van ongeveer
honderd panden die op de Rijksmonumentenlijst
voorkomen. Daarbij verliest hij uit het oog, dat die
voorouders van ons, welke hij noemt, bij hun ver
nieuwing de nieuwe schoonheid in de plaats stel
den, waar wij nu de strijd voor opnemen. Als wij
A) Tijdschrift voor Volkshuisvesting cn Stedebouw, Jan 1954,
deels overgenomen in Het Algemeen Handelsblad van Zaterdag
6 Febiuari 1954.