W. L. LECLERCQ DE EISEN VAN HET VERKEER Dit zijn opmerkingen van een voetganger, in de ruime betekenis van iemand die zich in de regel te voet, per fiets of per openbaar vervoermiddel verplaatst, doch geen auto bezit: ten slotte zijn autobezitters ook van tijd tot tijd voetgangers, al vinden ze dat meestal niet prettig. Deze voet gangers nu vormen een wat verwaarloosde, doch geenszins te verwaarlozen categorie van onze be volking. Laat ons niet klein zijn en het percentage op 75 stellen. Deze overweldigende meerderheid ziet zich hoe langer hoe meer in het nauw gebracht door de in hoofde genoemde eisen. Dat wil dan zeggen, de eisen van hen die zich de luxe van een auto kunnen permitteren of menen voor de uitoefe ning van hun beroep er een nodig te hebben; ook zij die trachten met steeds imposantere vracht wagens steeds zoetere winsten te behalen. Het won derlijke is, dat deze eisen bijna altijd zonder onder zoek als gerechtvaardigd aanvaard worden. „Het verkeer eist" is een axioma geworden. Terwijl men het toch geredelijk zó zou kunnen stellen: „Mijn heer X., middelbare leeftijd, goed voorkomen, eigen zaak, in het bezit van auto, eist". En het ant woord zou dan, in plaats van „accoord" even ge redelijk kunnen luiden: „Mijnheer X. kan naar de pomp lopen". Ik meen dat het tijd wordt dit ant woord af en toe, als het moet, zij het in wellevender vorm te gaan geven. Want hoe is het allemaal zo gekomen? Toen de auto haar intiede deed, was zij een bezienswaar digheid, waarvan men het lawaai, de stank en de snelheid kon verdragen, omdat het verschijnsel zeldzaam was. (Overigens, wat zoudt U doen met een gemeen voetganger, die U achterop komt, blazend op een toeter en luidkeels schreeuwend: Uit de weg!, die bij het passeren hard in een plas trapt en Uw kleding bespat en als hij voorbij is het kanon van Pallieter in Uw gezicht afschiet? en toch verschilt dit niet veel van wat de automobilist zijn medemensen dagelijks aandoet.) Maar bij het toenemen der auto's in aantal, omvang en snel heid, kwamen de eisen. Brede snelwegen, tunnels, parkeerplaatsen, doorbraken door steden, dempen van grachten, slopen van gebouwen: U kent ze alle. Mijnheer wenst 120 km per uur te kunnen rijden; mijnheer wenst niet te wachten bij een spoorweg-overgang; mijnheer eist een stuk van de openbare straat op om zijn wagen neer te zetten enz. Mijnheer vergeet daarbij, dat niemand hem heeft gevraagd zich een auto aan te schaffen, dat het geen zaak van algemeen belang is of hij ergens vijf minuten vroeger of latei arriveert en dat het wel wat overdreven is te eisen, dat alles en iedereen speciaal voor hem moet wijken. Men zou hem ge voeglijk kunnen zeggen: U kunt rijden en staan als er plaats is, maar b.v. niet in de binnenstad van Amsterdam, want daar is weinig of geen plaats en wij gaan die stad niet onherstelbaar bederven voor het particuliere comfort van een klein groepje mensen. Dat er geen plaats meer is, ligt bovendien aan Uw collega-autobezitters, niet aan de overige 26 4 Lange Leidsedwarsstr 220 en 222 Ook deze huizen zouden aan een garage moeten worden geofferd (Zie art blz 25

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschut - Tijdschrift 1924-2022 | 1954 | | pagina 16