CORNEILLE F. JANSSEN JURIDISCHE ASPECTEN VAN HEEMSCHUT'S WERKZAAMHEID (IV) Met dat al waren lichamen als Heemschut hier niet mee geholpen en is ei tenzij door een an dere wetsredactie geen kijk op, dat ook zij als belanghebbenden zullen worden aangemerkt. Het is ook niet te verwonderen, dat een gemeente raad, die bij een volgende ronde (Ged. Staten voeg den zich, wat dan ook niet anders mocht worden verwacht, daarbij naar het inzicht van de Kroon) uit louter balorigheid wederom weigerde de be wuste rcclamante als „belanghebbende" te pntvan- gen, zich van bezwaarschriften als dat van de Bond Heemschut niets aantrok, maar deze straal negeerde. Niet te verwonderen, maar daarom nog niet te billijken. Immers, een voorstel van B. en W. aan een gemeenteraad tot het vaststellen van een uit breidingsplan is, al kan daaruit voor „belangheb benden" een administratieve procedure voort vloeien, een voorstel gelijk elk ander. Het is niet wel in te zien, waarom een „wettig bestaand lichaam", dat belangen voorstaat, die daarbij in het gedrang dreigen te komen, niet van zijn grondwet tig petitierecht gebruik zou kunnen maken en de gemeenteraad, die hier tegenover een hautaine af zijdigheid aannam, laadde daarmee, om met Prof. van der Pot te spreken, het odium op zich van „miskenning van de strekking van art. 8 der Grond wet." Waarvoor, kan men bovendien vragen, ligt een uitbreidingsplan ook voor een ieder ter visie, in dien physieke personen in het algemeen en corpo- ratien in de gevallen, waarin art. 8 hun bevoegd verklaart, daarover niet zouden mogen adresseren Bij de volgende étappes, welke een plan heeft door te lopen, nl. de behandeling voor Ged. Staten en de Kroon, staat de zaak wel iets anders. We heb ben dan met een procedure te doen. Maar zou er be zwaar zijn, dat ook deze hogere instanties en waarom niet met waardering? - kennis nemen van wat door niet-belanghebbenden „in de zin der wet", maar daarom nog niet altijd onbevoegden, misschien voor nieuw licht over de zaak zou kun nen worden geworpen? Met waardering, niet alleen voor de perspectieven welke daarbij voor lichamen als de Bond Heem schut worden geopend, maar ook voor het juiste inzicht en de democratische instelling, die daaruit blijkt, maken wc dan ook melding van het Kon. besluit van 15 Aug. 1950, no 7. De positie van za ken was daarbij de volgende: Van het vaststellen van een uitbreidingsplan voor buurtschappen, waarin de gemeente X nalatig was gebleven binnen de door Ged. Staten van Over ijssel gestelde termijn ex. art. 36, lid 1 der Woning wet, door Ged. Staten, doende wat des Raads was (geweest), ging een plaatselijke industriecommissie in beroep bij de Kroon. Wel achtte de Kroon dit beroep niet-ontvankelijk, zijnde de commissie geen belanghebbende, maar, aldus heet het verder, het feit, dat op mogelijke benadeling van een bepaald belang door anderen dan belanghebbenden wordt gewezen, kan echter geen grond opleveren om dat belang bij de beoor deling van het plan niet in overweging te nemen. Ook al werd in het onderhavige geval het plan goedgekeurd, toch strekt deze ruime opvatting al leszins tot voldoening. Ziehier dus de jongste zienswijze van de Kroon, afwijkend van de vroeger (K.B. van 22 Dec. 1924) gehuldigde leer, dat art. 8, 3e lid der Grondwet niet van toepassing is in geschillen van bestuur. Helaas huldigen gemeentebesturen nog maar al te veel een beperkte, om niet te zeggen bekrompen opvatting. Heemschut kan daardoor soms in een moeilijke positie komen, wanneer een met de beste bedoelingen ingezonden adres zonder meer ter zij de wordt gelegd met de dooddoener, dat „de vereni ging niet-ontvankelijk is, daar zij niet is te beschou wen als belanghebbende in de zin der Woningwet." Wat hiertegen te doen? In de eerste plaats reeds aan de aanvang van de petitie uitdrukkelijk te ver klaren, dat men zich bewust is hiermee geen be zwaarschrift in de zin der wet in te dienen, doch desnoods onder verwijzing naar het K.B. van 15 Aug. 1950,- - er op te wij zen, dat men gebruik maakt van zijn grondwettelijk recht van petitie, onder aanhaling van art. 8 van onze hoogste staatswet. Ook bij de behandeling voor hogere instanties en met name bij de Raad van State doe men duidelijk kennen, dat men zich geen partij in het geschil acht, doch verzoekt om bij een te nemen beslissing reke ning te houden met dc gezichtspunten, die naar voren worden gebracht en wel altijd het algemeen belang ten grondslag zullen hebben. Het is duidelijk, dat Heemschut's activiteiten met grote voorzichtigheid gepaard moeten gaan om telkens weer de middelen te vinden om de Over heid te bereiken en niet te pletter te lopen tegen 13

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschut - Tijdschrift 1924-2023 | 1954 | | pagina 19