Corneille F. J. Janssen
JURIDISCHE ASPECTEN
VAN HEEMSCHUT's
WERKZAAMHEID (II)
Ordening en beperking van investeringen, tegen
gaan van inflatie, zorg voor onze betalingsbalans
en rneer andere gewichtige algemene belangen heb
ben in het kader van de goedkeuringspolitiek in de
laatste jaren een belangrijke rol gespeeld en doen
dit nog dagelijks. De Regering heeft er kennelijk
de voorkeur aan gegeven hierbij „richtlijnen" aan
dc gemeenten voor het nemen van besluiten en aan
Ged. -Staten voor hun goedkeuring te verstrekken
boven het in elk voorkomend geval hanteren van
het koninklijk vernietigingsrecht t.o.v. raadsbeslui
ten, die uit een oogpunt van de algemene finan
ciële en economische politiek van de Staat niet toe-
laatbaar werden geacht.
Behalve besluiten tot het aangaan van burgerlijke
rechtshandelingen, behoeven, zoals gezegd, ook de
gemeentebegroting en wijzigingen daarin de goed
keuring van Gcd. Staten, m hoger beroep van de
Kroon. Nu brengen vrijwel alle besluiten van enig
belang, ook voor die talloze gevallen, waarin het
besluit op zichzelf niet aan goedkeuring onder
worpen is, financiële consequenties mee, welke tot
uitdrukking komen in de gemeentebegroting. Naar
onze indruk kennen de colleges van Ged. Staten
over dc hele linie, veel meer dan bij het goedkeuren
van besluiten inzake burgerlijke rechtshandelingen,
bij de beoordeling van gemeentebegrotingen zich
een zeer ruime bevoegdheid toe en treden zij daar
bij in de doelmatigheid van de maatregelen, die
uitgayen vereisen„het toezicht, door hogere macht
geoefend op de begroting, (gelijkt) meer daadwer
kelijk op voogdij dan hare inmenging in be
paalde burgerrechtelijke handelingen" (Oppen-
hcinwan der Pot: „Het Ned. Gemeenterecht").
Naast het goedkeuringsrecht komt het hoger toe
zicht op de lagere organen (provincie, gemeente)
vooral tot uitdrukking in het vernietigingsrecht,
dat een veel meer algemene, schoon met de nodige
waarborgen tegen misbruik omringde, strekking
heeft dan het eerste. De Grondwet drukt het aldus
uit, dat de macht des Konings om de besluiten van
Provinciale of Gedeputeerde Staten, resp. van de
gemeentebesturen, die met de wet of het algemeen
belang strijdig zijn, te schorsen en te vernietigen bij
de wet (in casu Provinciale, resp. Gemeentewet)
wordt geregeld. Het zou ons te ver voeren op deze
ingewikkelde materie diep in te gaan. Voor ons is
vooral van belang: hoe komt het hoger gezag aan
de weet, dat een besluit misschien voor schorsing
of vernietiging in aanmerking komt? Het is uiter
aard ondoenlijk voor te schrijven, dat alle, ook de
geringste, besluiten daartoe aan het hoger gezag
ter toetsing moeten worden aangeboden. Inder
daad, de Grondwet heeft het vroeger voorgeschre
ven, maar de wetgever kon hier niet uit komen en
heeft zich toen met een ietwat sofistische redene
ring er uit gered. Kijk, heeft de wetgever (van de
Gemeentewet) gezegd, dat mededelen kan op
tweeerlei wijze worden geregeld: het kan impera
tief worden voorgeschreven, het kan ook eerst ge
beuren, wanneer het wordt gevraagd. In vele ge
vallen werd mededeling verplicht voorgeschreven,
in de meeste echter niet. Daarmee was de waar
borg voor een intensieve controle tegen strijd met
wet of algemeen belang natuurlijk illusoir gewor
den. Het imperatieve voorschrift is sedert verdwe
nen en de practijk gehandhaafd.
Intussen had de Gemeentewet de burgemeester de
taak toegedacht om te waken tegen besluiten, het
zij van de Raad, hetzij van B. en W., die, als strij
dig met wet of algemeen belang, voor schorsing of
vernietiging in aanmerking zouden kunnen komen.
Een besluit, dat, naar zijn oordeelaldus de wet, in
deze termen valt, brengt hij niet ten uitvoer. Hij
geeft van dit gevoelen binnen 24 uren na het ne
men van het besluit, kennis aan het college, dat het
nam en aan Ged. Staten, die daarvan terstond aan
de Kroon verslag doen. Hij is, indien 30 dagen na
de dagtekening zijner kennisgeving aan Ged. Sta
ten geen schorsing of vernietiging door de Kroon
is bevolen, tot uitvoering verplicht.
De positie, waarin de burgemeester hierbij is ge
plaatst, is niet bepaald benijdenswaardig, te min
der omdat de practijk heeft geleerd, dat het nog
niet zo moeilijk is schorsing uit te lokken, waarna
het hoger gezag gelegenheid heeft om het geval te
bekijken, maar dat in tal van gevallen het oordeel
van de burgemeester niet door dat gezag werd ge
deeld en gedekt. Is het voor de burgemeester reeds
niet prettig, dat hij er op wordt aangezien, dat hij
de Raad de voet dwars zet, bepaald onaangenaam
gestemd zal hij zich gevoelen, wanneer hij, toen
puntje bij paaltje kwam, door de Regering in de
steek werd gelaten. Het zou menselijk zijn, wan
neer de burgemeester, beide mogelijkheden en
een derde is er niet overwegende, niet zo spoe
dig zijn „oordeel" tegenover het gevoelen van de
Raad stelt en het eert zovele burgemeesters, dat zij,
ondanks dat, plichtgetrouw en gewetensvol, over
bezwaren zijn heengestapt. Het zal in menig geval
voor hen een hart onder de riem zijn geweest, wan
neer in zo'n situatie we denken o.a. aan het re
cente, helaas na schorsing toch gehandhaafde raads
besluit tot demping van de Lange Mare te Leiden.
106
Vervolg zie pag. 103)