Corneille F. Janssen
JURIDISCHE ASPECTEN VAN HEEMSC HUT'S
WERKZAAMHEID
I
De talrijke acties welke de Bond Heemschut on
derneemt vereisen niet alleen een zekere deskun
digheid op planologisch, architectonisch, stede
bouwkundig en natuurhistorisch gebied; daarnaast
is een niet onbelangrijke kennis van de juiste wegen
die door de doolhof der wettelijke bepalingen lei
den, noodzakelijk, om het beoogde succes te beha
len.
Juridische perikelen ontstaan voornamelijk in de
strijd tegen de Overheid. Wanneer Heemschut in
contact komt met particulieren immers, kan het
bezwaarlijk anders dan langs de weg der minnelijke
schikking zijn doel trachten te bereiken. Tegenover
de Overheid echter kan Heemschut betogen, dat
een bepaald belang van Nederland's burgerij wordt
geschaad en de rechten der burgerij, waarvoor het
opkomt, met klem van argumenten verdedigen.
Het komt daarbij hoogst zelden voor helaas
dat de Overheid, en speciaal de gemeentebesturen,
Heemschut een eind weegs tegemoet komt en de
mogelijkheid totpverleg opent; vrijwel steeds moet
Heemschut protesteren iri de hoop daarmede
desnoods bij hogere instanties gehoor te vinden.
Wij geraken daarmee op het terrein van de admi
nistratieve rechtspraak. De Overheid heeft op dit
gebied gezorgd voor vele „beveiligingen" die het
de burger of zijn vertegenwoordigers niet altijd
eenvoudig maken om ook werkelijk gehoor te vin
den. Op welke wijze Heemschut.de toegang tot de
Overheid vindt, zij het onderwerp van dit artikel.
Wij willen hier dan met de minst gecompliceerde
procedures beginnen door uiteen te zetten, welke
wegen bewandeld dienen te worden bij acties tegen
besluiten van gemeentebesturen en hogere - orga
nen.
Vooraf een enkele algemene opmerking. De acti
viteit der gemeentebesturen (van die der provin
ciale overheid geldt hetzelfde) valt uiteen in twee
stukken en wel:
a. de zelfstandige werkzaamheid der gemeente
lijke bestuursorganen (Raad, Burgemeester enWet-
houders, Burgemeester), in de Gemeentewet aan
geduid als „regeling en bestuur van de huishouding
der gemeente" en in het kort betiteld als „auto
nomie"
b. de medewerking der gemeentelijke bestuursor
ganen bij de uitvoering van hogere regelingen
(wet, algemene maatregel van bestuur, provinciale
verordening), in ons administratief recht bekend
als „zelfbestuur in engere zin", of, kortweg, „zelf
bestuur."
Deze onderscheiding heeft voor ons betekenis, om
dat in het algemeen geldt dat bij maatregelen sub a
bedoeld, het hogere bestuur (provincie, Kroon)
slechts remmend (schorsing), eventueel belettend
(niet-goedkeuring of vernietiging), kan optreden.
Eerst wanneer van „grovelijke verwaarlozing" der
gemeentelijke huishouding, zoals de Grondwet het
noemt, kan worden gesproken, kan hoger gezag
ingrijpen, waarvoor dan een speciale wet nodig is.
Slechts zeer enkele malen heeft in de loop der jaren
zich zo'n-geval voorgedaan en wel wanneer, door
politieke verhoudingen in de gemeenteraad, de
gemeentelijke wagen reeds geheel was vastgelopen
of althans dreigde dit te doen. Dan werd de burge
meester met bevoegdheden bekleed, die anders aan
de Raad of aan het college van B. en W. toekomen.
Aan deze uitzonderingstoestand behoeven wij, als
voor ons doel practisch van geen betekenis, niet
verder aandacht te wijden.
Kan op het gebied der autonomie het hoger, toe
zichthoudend gezag als regel geen maatregelen
voorschrijven, die door het lager orgaan werden
nagelaten, de afwerende, tegenhoudende bevoegd
heid van dat gezag is uitvoerig geregeld. Het komt
met name tot uitdrukking in het goedkeurings- en
het vernietigingsrecht.
Wat het eerste betreft, behoeven vooral goedkeu
ring door Ged. Staten (in hoger beroep door de
Kroon) verschillende besluiten van gemeentebe
sturen (Raden) op vermogensrechtelijk gebied, ook
de gemeentebegrotingen en wijzigingen daarvan.
Over de draagwijdte van het goedkeuringsrecht op
vermogensrechtelijke besluiten (burgerlijke rechts
handelingen) heerst geen eenstemmigheid. Velen
huldigen de leer, dat het alleen bedoelt het hoger
gezag te doen waken voor het instandhouden van
het gemeentelijke vermogen. Het is een inperking
van de gemeentelijke autonomie en moet als zoda
nig strikt worden opgevat. Hanteren van deze be
voegdheid uit elk ander oogmerk zou moeten wor
den beschouwd als misbruik van gezag, z.g. dé-
tournement de pouvoir. Zo heeft o.a. in 1917 een
Koninklijk Besluit, waarbij een besluit van Ged.
89