was en van wie hij veel zal hebben geleerd In de jaren i646/'47 is hij er op uitgetrokken en heeft hij ruim 200 tekeningen van kastelen gemaakt, gelegen in het Westen van ons land Stuk voor stuk treffen zij door compositie en stemming en de gebouwen zijn daarbij ook architectonisch begrepen en ver antwoord weergegeven (afb. i) Zoals meer het lot is geweest van collecties die een eenheid vorm den, is ook de verzameling Roghman-tekeningen in latere jaren verdeeld; het merendeel bevindt zich nu in een particuliere collectie, in het Rijks prentenkabinet te Amsterdam en in Teylers Mu seum te Haarlem Na dit schitterende begin gebeurt er voorlopig niet veel Uit de tweede helft van de 17de eeuw dateert o a. enig werk van Josua de Grave en Valentijn Klotz die in het Zuiden van het land hebben ge werkt. Maar dan komen de achttiende-eeuwers!*) Het zijn er teveel om hen allemaal op te noemen maar wij ontmoeten toch wel geregeld: Rademaker, Stellingwerff, Pronk, de Beyer, de Haen, Schou- man, de Winter, Spilman, Tavenier en de van Liender's Regionaal loopt dit echter uiteen Voor Brabant bijvoorbeeld is Spilman een steunpilaar en in het Noorden is men voor een groot deel aan gewezen op Jac Stellingwerff Dat is voor dat deel van het land geen gunstige omstandigheid want zijn werk staat kwalitatief ver achter bij dat van zijn hierboven genoemde confraters Maar het is zeer talrijk en zo komen wij zijn naam vaak tegen De weergave van de objecten is bij Stellingwerff niet bepaald nauwkeurig; hij heeft ook anderen ge- copieerd en daarbij zal zijn vrouw een dochter van de schilder Arnold Houbraken en zelf tekena- res wel een handje hebben geholpen Na zijn dood (1729) is blijkbaar een aantal van zijn teke ningen in handen gekomen van Andries Schoema- ker die deze in de handschriften plakte die hij juist in die tijd op stapel zette Abraham Rademaker (1675-1735) is ook een pro ductief tekenaar geweest en daarbij een bekwaam graveur Van zijn eigen tekeningen maakte hij 301 fijne kopergravuretjes (afb. 2) die hij tezamen uit gaf als Kabinet van Nederlandsche Outheden en Gezichten (1725); een paar jaar later verscheen hiervan een uitgaaf met teksten van Brouerius van Nidek en le LongKabinet van Nederlandsche en Kleefsche Outheden. Men komt deze kleine gravures vaak los tegen in de antiquarische boek- en kunsthandel, afkomstig uit versneden boeken. Tot de belangrijkste figuren behoort zeker Cornelis Pronk (1691—1759) en dat zowel door omvang als gehalte van zijn tekenwerk (afb. 3)Pronk heeft het hele land bereisd4 en een groot aantal tekeningen nagelaten, die later vaak door anderen zijn geco- pieerd Men heeft zijn tekenwijze wel droog ge noemd Ten onrechte, zijn waarneming en weer geving zijn pittig, raak en toch ook mild, vergelijk baar met die in Hildebrand's Camera Obscura, 100 jaar later. In topografisch opzicht zijn zijn te keningen zeer accuraat, letterlijk en figuurlijk' Pronkstukjes Dit wel typisch Nederlandse werk van Pronk maakte school, tot zijn leerlingen horen Jan de Beyer (1703-?), Abraham de Haen (1707- 1748) en Hendrik de Winter (1717-1782) Voor Het Verheerlijkt Nederland, uitgegeven door Isaak Tirion te Amsterdam 1745~'73) hebben Pronk, de Beyer en de Haen de meeste afbeeldin gen getekend; deze werden voor reproductie ge graveerd door Hendrik Spilman (1721-1784), leer ling van de Haen en zelf ook een productief teke naar De hier genoemde uitgaven zijn slechts enkele van de belangrijkste van de zo talrijke „heemkundige" werken tijdens het bestaan van de Republiek In de Franse tijd komt aan deze reeks voorlopig 71 2 Ter Does (Leiderdorp) Gravure door A Rademakei m Kabinet van Nederlandsche Outheden" t Ütt>$ ffe 3. Abcoude, door C. Pronk (Rijksprentenkabinet, A'dam)

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschut - Tijdschrift 1924-2022 | 1953 | | pagina 39