school (N.Z. Voorburgwal 284) of is het onvermij delijk, dat een particulier huis aan de achtergevel verhoogd wordt met een verdieping, die meters bo ven de daklijn, n.b. in de bocht van de Heren gracht, zal uitsteken (Herengracht 458)? Geld is uitermate belangrijk, het is een vereiste, een noodzaak, dat het op tafel komt en wij verheugen ons er bovenal over, maar er is meer nodig. In „Het Parool" van 31 Dec. 1952 wordt zo terecht opge merkt: „Alles bewaren in een toestand zoals die eens is geweest, is onmogelijk. Maar het is wèl mo gelijk bij de bouw van nieuwe percelen bij het res taureren en verbouwen van bestaande panden, re kening te houden met de sfeer en het karakter van de straat, de gracht, de wijk. En hiertegen wordt en werd maar al te vaak gezondigd. Men kan de Amsterdamse binnenstad wèl beschou wen als één groot monument, waarop een scherper toezicht dringend nodig is. Wat geenszins inhoudt, dat men in de binnenstad geen nieuwe moderne gebouwen zou mogen oprichten, maar dan moet dit toch volgens andere architectonische maatsta ven gebeuren dan b.v. die, welke hebben gegolden bij de bouw van het Geldkantoor op de N.Z. Voor burgwal, misschien wel het ergste voorbeeld van wat er in deze omgeving te vinden is" En dan komt „Het Parool" tot een conclusie waar op ook wij herhaaldelijk en met nadruk gewezen hebben en die ons als het ware uit het hart is gegre pen: „Het wil ons voorkomen, dat het een gebiedende eis is geworden, dat Amsterdam de beschikking krijgt over een zelfstandige Gemeentelijke dienst voor de Monumenten zorg, een dienst, op gelijke voet als die van Publieke Wer ken of Bouw- en Woningtoezicht, die in nauwe samen werking met deze diensten en Rijksmonumentenzorg kan komen tot een soepele samenwerking tussen de onderschei dene bestuursorganen die waken over het voortbestaan van onze stad." En het blad besluit: „Een dergelijke gemeentelijke dienst voor de Monumentenzorg, onder leiding van een stadsconservator, lijkt ons voor Amsterdam een dwingende noodzakelijkheid. Tot de taak van deze conservator zou mede en zeker niet in de laatste plaats behoren de zorg voor een goed onderhoud van het bestaande. Wie het ernst is met het behoud van al hetgeen Amsterdam aan charme en schoon heid bezit, zal moeten erkennen, dat alleen op deze wijze de waarborgen geschapen kunnen worden, om verdere vernielingen tegen te gaan." Wij verheugen ons in deze publicatie, waaruit blijkt dat in wijder kring dan die van Heemschut het besef levend wordt, in welke richting men moet gaan om een zo kostbaar en benijdenswaardig bezit als ons stedeschoon te behoeden voor onder gang en dienstbaar te maken aan een levende schone stad. Vier wederopbouwplannen in de oude stad De verwoestingen, die als gevolg van de oorlog en bezetting de oude stad van Amsterdam zo ont wricht hebben, deden B W voorshands met we deropbouwplannen komen voor de Jodenbree straat, de Oostelijke Eilanden, de Nieuwmarkt en de Weesperstraat. Ten aanzien van het eerste plan heeft het bestuur van de Bond Heemschut, zoals onze leden bekend is, zich in een uitvoerig bezwaarschrift tot de Raad gewend. Deze bezwaren worden eensdeels onge grond, anderdeels overdreven genoemd. Echter ook bij het later kennis nemen van de drie overige plannen, waardoor al een ruimer inzicht in de gro tere bedoeling van de Dienst der Publieke Werken werd verkregen, handhaaft het bestuur zijn bezwa ren o.m. tegen het slopen van de pastorie van de Mozes en Aaronkerk, de vestiging van een 16 m hoog blok industriegebouw op het Zwanenburgereiland dat in zijn omgeving hinderlijk zal detoneren, te gen een doorbraak van de Latjesbrug naar de Rapenburgerstraat tegen het nodeloze ver lies van enige monumenten, tegen het projec teren van de oud-roestmarkt voor het Rembrandt- huis, enz. Dit laatste zal ons wel als „over dreven" zijn aangemerkt, want de toelichting aan de Raad zegt heel naïef: „overigens behoeft op dit deel van de markt nu juist niet oud roest verhan deld te worden." Aardig gezegd, het behoeft niet, maar deze ruimte zal plaats bieden aan de markt, die men tot nog toe op het Waterlooplein placht te houden en dat is een oud-roestmarkt. Men moet dan wel over zeer weinig voorstellingsvermogen be schikken, als men niet begrijpt, hoe dat er voor het Rembrandthuis zal gaan uitzien en welk effect dat op de omgeving zal hebben! Tegen de overige drie plannen zijn van de zijde van de Bond Heemschut geen bezwaren ingediend. Tegen het plan-Nieuwmarkt is zelfs geen enkel be zwaar ingediend. Wat ons betreft berust dat op een ernstig misverstand. Het feit van de ter-visie-leg ging is n.1. niet onder onze aandacht gekomen. Wij vrezen dat dit met meer personen en instanties het geval was, omdat het ons ondenkbaar lijkt, dat een plan waarbij volgens onze telling na de oorlogs schennis nog 58 monumenten staan, welke gesloopt zullen worden, geen tegenstand zou ondervinden. Onzerzijds bestond de mening, dat er nog een sa menkomst met de Dienst der Publieke Werken en de vier oudheidkundige verenigingen zou zijn,vóór de ter-visie-legging gesloten zou worden. Deze sa menkomst werd op Woensdag 14 Januari gehou den. Ook toen verkeerden wij nog in de mening, dat de gelegenheid tot het maken van bezwaren openstond. Thuis gekomen werden wij van deze 2

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschut - Tijdschrift 1924-2022 | 1953 | | pagina 6